49
van Holland toekomende gelden De Uniebepaling, welke
eenparige toestemming in dergelijke zaken eischte, maakte de
positie van Zeeland in 1590, in 1597 en ook in volgende
jaren, naar we nog zien zullen, bij uitnemendheid sterk.
En dat de Staten-Generaal zooveel égards gebruikten met
die van Zeeland Paulus noemt eenige punten en hierna
worden er nog meer genoemd moet alleen hieraan worden
toegeschreven, dat men den lastigen broeder in Vredes naam
maar zóóveel mogelijk tegemoet kwam, als met een goeden
gang van zaken vereenigbaar was.
15991709, Aanstelling en beëediging van ambtenaren
door de Staten-Generaal.
Bij het accoord van 1597 (res. 12 Juni) werd ook omtrent
dit punt, althans op papier, overeenstemming bereikt. In de
instructie werd (vgl. ook van Slingelandt dl. IV blz. 298)
o.a. bepaald, dat de Raden ter Admiraliteit onder eede zullen
beloven te respecteeren en gehoorzamen de Staten-Generaal
en den Admiraal-Generaal, De Commiezen-Generaal zouden
hunne commissie ontvangen van de Staten-Generaal 1en, ter
bevordering van eenparige heffing in de verschillende kwar
tieren, „door malkander werden geëmployeert en verplaatst
en niet aan eenige college verbonden", dan voor de uitbeta
ling van hun traktement.
Gedurende een reeks van jaren was dit alles ook de prak
tijk. Doch omstreeks 1600 begonnen de Zeeuwen ook hier
pretexten te zoeken. Zij beweerden, om doorzichtige redenen,
dat de Staten-Generaal de aanstelling van den Commies-
Generaal niet mochten doen buiten nominatie van de Staten
van het kwartier, waar de Admiraliteit resideerde.
De Staten-Generaal gaven niet toe en de Zeeuwen be
rustten.
In 1649 echter kwamen zij terug met denzelfden eisch.
Want in later jaren2) releveerden de Staten-Generaal dat
zulks alsnog gepractiseerd werd, ten aanzien van alle Com
miezen-Generaal, buiten eenige contestatie, uitgezondert die
dewelke gemaakt werd over den Commies-Generaal, wiens
1) Zie ook bliz. 34, .noot 3 en bladz. 37, noot 1.
2) Recneii van de Zeesaaken, 3de deel, blz. 599.