60 In 1669 stelde het (vgl. van Dillen, noot l, p. 78) voor, het invoerrecht op graan meer dan te verdubbelen, daaren tegen het uitvoerrecht even veel te verlagen. Zijn landbouw zou er door worden gebaat (geen concurrentie op de binnen- landsche markt, gemakkelijke concurrentie voor het eigen pro duct op 'de buitenlandsche). Doch ook hier vond het Holland, dat het veel meer van handel en nijverheid hebben moest, tegenover zich. De be roemde deductie van Jan de Witt (te vinden Bijdr. tot de Staathuishoudkunde en de Statistiek I, blz. 131 vlg.) won het van den tegenstand der Zeeuwen. Zij was ten deele ge baseerd op vrijhandelsgedachten, ten deele mercantilistisch gedacht (t.a.v. producten die hier geen verdere bewerking ondergingen en niet werden uitgevoerd). Het antwoord van Zeeland doet in menig opzicht voor de ■deductie niet onder. Ook die strijd heeft zijn da capo en wel zeer spoedig. Omstreeks 1680 ondervond Amsterdam, dat de daar zoo belangrijke, graanhandel sterk achteruitging. Men was, in de lijn van 1671, tot de conclusie gekomen, dat verlaging van invoerrechten dien achteruitgang in vooruitgang zou kunnen doen veranderen. Vandaar dat Amsterdam er op aandrong. Allereerst eischte het afschaffing van de „buitengewone" be lastingen, de aanhangsels (verhoogingen) van het convoy- en licentgeld, n.l. de „Derde Verhooging", het last- en veil- geld en de Orizontsche tol. In de tweede plaats afschaffing van de uitvoerrechten. In de derde plaats pleitte het voor een algemeene herziening, d.w.z. verlaging, van het aeheele tarief der convoyen en licenten. Bij dien strijd vond het allereerst verschillende Hollandsche steden tegenover zich, doch in het bijzonder en hardnekkig Zeeland. De adviseur van Holland, de makelaar Phoonsen zie zijn door van Dillen in -deel III en IV Ec. Hist. Jaarboek gepu bliceerde „Consideratiën" betoogt, dat „oock het intrest „van onse lamtbouw wel requireerde een swaarder belasting „als voor desen op het incoomend graan, maar dat het intrest „van onse commercie en navigatie van grooter belang is als „die van onse lamtbouw en dat men derhalve onse lamtbouw „niet moest prefereeren met dese so considerabelen negotie en „scheepvaert meer en meer te diverteren." Holland, de tegenstand in eigen gewest overwonnen, be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1929 | | pagina 130