63
Amsterdam bepleitte in 1681, na 4 April, nog weer ver-'
laging van invoerrecht. „Maar zonder succes", zegt van DiU
len, die nog meer bijzonderheden vermeldt, „want Zeeland
„wilde daarvan niets weten. In deze jaren speelde zich dus
„weder een episode af uit den eeuwigen strijd tusschen Hol-
„land en Zeeland over de graanrechten."
Ook hiermede was de graan,kwestie niet ten einde. Hoewel
ik hier vooruitloopen moet op hetgeen hierna volgt, wil ikr
teneinde het onderwerp in zijn geheel te behandelen, het
verdere verloop dezer twistgeschillen hier tegelijk vermelden.
In het advies der Admiraliteit van Zeeland over de Ver-
handeling tot Redres des vervallen Koophandels (1752) in
de Ned. Jaarb. Nov. 1752, blz. 1252, wordt een korte uiteen
zetting gegeven van hetgeen zich tot nu toe heeft afgespeeld.
Bij uitspraak van Willem III van 6 December 1687 werd
beslist, dat de Admiraliteit van Amsterdam jaarlijks een som
van vijftig duizend guldens 1) zou hebben te betalen aan die
van Zeeland „alleen ter gelegenheid dat de Provintie van
„Holland en in deselve wel bijzonder de stad Amsteldam, uit
„aenmerkinge van derselven notabel intrest, hadden geobti-
„neerd, dat de uitgaende lasten bij den Staet op de Granen
„geheven, ten eenenmael wierden afgeschaft, en aaer en tegen
„de inkomende werkelijk verhoogd waerdoor die Provintie in
,,'t gemeen, de Stad Amsterdam, het Collegie van de Admira
liteit aldaer residerende, in 't bysonder, werkelijk wierden
„gebeneficieerd, en daer en tegen door die importante veran
dering aen de respective andere Leden en Collegien van den
„Staet, en de Admiraliteit van Zeeland considerabele schade
„toegebrachtzoo dat als nu de granen vrij uitgevoerd wor
dende, en op het inkomen verminderd, het voorsz. dedomma-
„gement niet meer betaeld staet te worden, terwijl men zich.
„bedienen zal van dien bekenden regel, cessante causa cessat
„effectus", zeggen de Zeeuwsche Staten.
Bovendien, vraagt Zeeland (nader vertoog, Ned. Jaarboe-
1) De dóórbetaling der bedoelde f 50.000 was toen juist (men zie onder r
„Nogeens het halve licent") opnieuw geregeld (blz. 83).
De betaling daarvan had reeds eerder gestokt. Den 9den Januari 1726
(Ree. Zeesaaken, blz. 242) hebben althans de Staten Generaal aan.
de Adm. van Amsterdam aanbevolen, om order te stellen op de betaling
en „om de Provincie van Zeeland gerustheid te geven", wordt den 26sten
Februari 1726 uitdrukkelijk gelast, daarop order te stellen en inlichting
gevraagd, wat ter zake is gedaan.