70
17201725, De strijd rond het Groot-Placcaat van 1725,
„De grondvesten der Unie" schudden opnieuw.
Zóó zijn we genaderd tot de jaren van 1720, jaren waarin
van Slingelandt als secretaris van den Raad van State in zijn
beroemde vertoogen tot opheffing van het verval der Repu
bliek, waaronder dat over het Redres der admiraliteits Za
ken (1720) een der belangrijkste is, het nationale geweten
wakker hield.
Ik kom thans tot het tweede kritieke stadium, een stadium,
waarin de zwakke plekken der Unie opnieuw overduidelijk
aan het licht kwamen en het provinciaal verzet van Zeeland
tegen inbreuk op haar rechten, heerlijkheden en praeëmi-
„nentiën" zooals het in 1725 nog uitdrukkelijk heet, door haar
nageburen en bondgenooten, speciaal tegen Holland, haar
hoogtepunt bereikte.
1672, het jaar dat de groot-nationale instincten van het
Nederlandsche volk zoo onverwacht naar voren riep, was
weer lang voorbij. En van den Prins-Stadhouder was weldra
ook niet meer overgebleven dan de „onsterfelijke en hoogh-
loffelijke memorie". De provinciale regenten waren van dien
kant geen ongewenschte tusschenkomst meer te wachten.
Dadelijk na den Rijswijkschen vrede, die den oorlog be
ëindigde, welke ook aan de Admiraliteiten voor het uitrusten
der vloten buitengemeene offers had gevorderd, bevonden de
Admiraliteiten zich in de noodzakelijkheid, de door den oor
log geleden schade te herstellen i). Doch de middelen daartoe
ontbraken. Het verval van de convoyen en licenten was al
grooter geworden, de opbrengst steeds geringer2).
In 1714 werden de onderhandelingen over middelen tot
herstel hervat en zag men oorzaak en remedie tegen het ver
val onder oogen.
1) Men zie de Notulen van Zeeland 1725, blz. 2+ vlg.
2) De bezwaren aan anderen door de Zeeuwen in den weg gelegd
zijn soms wel heel kleingeestig. Zie b.v. de Res. van 23 Juni 1724,
Gr. Plb. VI, blz. 469, waarin de Staten Generaal de Admiraliteit van
Zeeland gelast, de Ventjaagers van Middelharms als van ouds te laten
passeeren, welke order reeds 11 April d.a.v. was gegeven, met opdracht,
„dat het College aan Hare H. M zal rescribeeren uit wat rpeden door
„hare Bedienden de voorschreven nieuwigheid werd geïntroduceerd'.