73 De eigenlijke geschilpunten zijn nog steeds dezelfde. De: compositie, eigenmachtige verlaging van het tarief door Zee land, de heffing van het zgn. halve licent, de eed aan de Staten-Generaal al die kwesties zijn opnieuw aan de orde. Na haar uiteenzetting dringen de Gedeputeerden aan op onverwijlde beslissing, doch de Staten van Zeeland zijn daar toe niet bereid. Zij zullen nader hare decisie mededeel en. V/eer onder elkaar, besluiten de afgevaardigden, op in stigatie vooral van Middelburg, dat aan het hoofd van het verzet staat 1zooals ook in 1597, steeds met afgeronde- plannen ter vergadering komt en schoorvoetend, soms na latere machtiging, door de afgevaardigden der andere steden wordt gevolgd 2), om niet toe te geven. In Maart 1725 wordt Zeeland verzocht, zich alsnog te conformeeren en krijgt het nog twee maand bedenktijd. De Staten van Holland trachten, door -het zenden van een. missive over de hangende kwestie, op de te nemen beslissing te influenceeren. Het resultaat is gering 18 Juni 1725 richten d Zeeuwsche Staten een zelfbewust antwoord aan de Hol- landsche, dat als volgt eindigt Zoo de andere provinciën voort procedeeren, zij, de Zeeuwen, ,,'t exempel van voorige „tijden" door Holland zelf gegeven, zullen volgen, die, „wan- „neer in diergelycke geval, tegens het sentiment van H. Ed. „Gr. M. ter Generaliteyt was geconoludeert, het gedane heb- „ben gedesavoueert 3)". En hiermede was begrijpelijkerwijze aan het oveüleg een einde. De historie van 1597 herhaalt zich tot in finesses, doch men trekt uit de -geschiedenis zijn les. De Staten-Generaal 1) Zie -biz. 29. N-ot. Zeeland 1725. 2) Zie blz. 35, 42, 63, 72, 83, Not. Zeeland 1725. 3) Dit is mogelijk een herin-nering van hetgeen zich in April 1681 af speelde (zie blz. 61). De situatie was toen echter eenig-szins anders. Holland beweerde toen, d-a-t men niet door mocht gaan met het heffen der Extra-Ordina-ris middelen, omdat het reed-s gezegd bad, daarin niet meer te con-senteeren Zeeland beweerde, dat een decisie daarover -niet anders dan met -eenparigheid van stemmen mocht worden genomen. Waar art. VI der Unie bevat, d-at d-e door de Generaliteit vastgestelde middelen „zullen verhoecht ende verleecht werden bij gemeen advyse, naedat die „noodt en de gelegenheyd't van de saecke verheyschen sal", nam Zeeland in 1681 althans naar den geest der bepaling, bet juiste standpunt in.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1929 | | pagina 143