85
Door een en ander worden de onderlinge twisten aange
wakkerd, komt er van een eenparige en gelijkmatige heffing
niets terecht en blijft de opbrengst onvoldoende voor de uit
rusting en het onderhoud der vloten.
Dit noopt de Staten-Generaal, ten deele af te wijken van
de door hen wenschelijk geachte gedragslijn en tot gestreng
heid, waar zij anders slechts toegeeflijkheid zouden hebben
getoond.
In de voorafgaande bladzijden heb ik er telken
male op gewezen, dat de groote zorg van de Staten-Generaal
was, de wetgeving der convoyen en licenten, welke de eerste
belastingwetten zijn geweest, na de Unie van Utrecht, die
voor de geheele uitgestrektheid der Unie golden, d.w.z. die
een reeks bepalingen bevatten, welke in alle zeven Provinciën
op dezelfde wijze en voet moesten worden toegepast, te
maken tot een werkelijke eenparige en gelijkmatige.
Bij verschillende andere gelegenheden, telkens wanneer
ik in eenig verband de heffing der convoyen en licenten, of
een onderdeel daarvan, elders behandelde, ben ik niet moede
geworden er telkens weer de aandacht op te vestigen, dat
de geheele gestie der Staten-Generaal ten aanzien van dit
middelen, dient te worden bezien uit dit gezichtspunt.
Ik wil dat ook hier nog eens met nadruk herhalen.
Hiervóór wees ik er reeds op, dat tal van voorschriften
zijn ingegeven door den wensch, om het particularisme te
knotten en een eenparige en gelijkmatige heffing te waar
borgen.
Daar is b.v. het voorschrift aan de Admiraliteiten, o.a.
gegeven in het laatste artikel van het Provisioneel accoord,
later herhaald in de Resolutie van 31 Juli 1725, waarbij het
placcaat van 1725 werd uitgevaardigd evenals in art. 30
van 1597 en in een Res. 25 Juni 1671, Gr. Plb. III, blz. 1271,
van de Instructie der Collecteurs van 1725 dat, wanneer
„eenige duysterheyt of twijfelagtigheyt soude moogen voor
tkomen. de Raden, Fiscaals en Commiesen-Generaal zich
zullen hebben te adresseeren aan haar Hoogh Mog. en der-
„selver resolutie en goedvinden daarop afwaghten en na-
„koomen".
Tjeenk Willink t) (blz. 97) legt deze resolutie uit als een
1) Mr. P. Tjeenk Willink, Publiekrechtelijke geschillen in de Republiek,
Haarlem, H. D. Tjeenk Willink, 1893.