99 Doch een zoo-danig algemeene regeling voor alle de ge ünieerde provinciën heb ik nergen.s kunnen vinden. De door het Kamerlid van Alphen geciteerde artikelen 40, 41 en 42 van het Groot Placcaat van 1725 houden niets an ders in, dan dat de koopman kan verzoeken, goederen door ambtenaren te wegen op zijn kosten in plaats van- ze aan te geven (art. 40) en dat van groote partijen van uiterlijk ge noegzaam dezelfde zwaarte of grootte, slechts een deel, in onderling overleg te kiezen, behoeft te worden gewogen enz. en de rest gecalculeerd (arbt. 41 en 42). De bepaling van art, 40 vinden we weer in art. 122 (oud) Algemeene Wet van 1822, Stsbl. 38, van artt. 41 en 42 iets in art. 148 dier Algemeene Wet, maar dat de één of andere dier bepalingen inhouden een wettelijke regeling of toelating, om met minder dan het werkelijke gewicht enz. genoegen te nemen, kan niet wel worden ingezien. Veeleer geeft de Res. van 31 Juli 1725, waarbij het plac caat werd afgekondigd (zie Alg. Verz. van Pilacc. betr. de C en L., Gebrs van Cleeft, Amsterdam 1814, blz. 4) aanwij zing, dat men van nu af geenerlei compositie meer wilde. Het heet daar toch ,,Da.t zij son-d-er aansien of faveur van den Lande, Personen ,,of Quartieren, daar sij resideeren, of waar uijt geco-mitteert „sijn de Ord. en Placesullen nakomen. Dat aanstonds een begin moet worden gemaakt met ,,een strickte en egale practijcq." „Dat wijders -gemelde Heeren Gecommitteerden in- de Col- „legiën ter Admiraliteit, de Advocaten-fiscaal, Secretarissen ,,en Commiesen-Generaal, yeder soo veel haar aangaat, niet „sullen moogen lijden of admitteeren eenige voorgaande prac- „tijcq, observantie, of iets -dergelijks, dat strijdigh soude „mooge zijn met de letter van het gemelde Placaat en Lijste, „hoe klaar en evident de voorschreve practijcq of observantie „oock sou-de moogen zijn, dewijl door het voorschreeve Pla- „caat en Lijste alle soodanighe practycquen, observantiën en „diergelijc-ke exceptiën zij® geaboleert, te niet gedaan en „weghgenoomen, maar dat, wanneer hier in, of oock omtrent „het voorschreve placcaat of Lijste eenige duysterheyt of „twijfelaghtigheyt soude moogen voorkomen, hen sullen „adresseeren aan haar Hoogh. Mog, en derselver resolutie en „goedtvinden daar op afwaghten en nakomen.'' Over de .buitengewone requesten" rept het placcaat niet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1929 | | pagina 169