139
Bijna vergeten overleed hij te Zevenbergen den 20 October
1705. Maatschappelijke welvaart hadden de aan het vader
land bewezen diensten hem allerminst gebrachtdroevig doet
het aan te lezen, dat de weduwe, Anna de Meyer, kort na het
overlijden van haar echtgenoot, zich verplicht zag te klagen,
dat een der kerkvoogden, die aan Westhovius op zijn sterfbed
had beloofd zich de zorg voor de zeven achterblijvende kin
deren te zullen aantrekken en te zullen bevorderen, dat de
oudste zoon, Frederick Wilm, als opvolger werd beroepen,
deze belofte ten eenenmale niet was nagekomen.
Inderdaad, een man van zoo „singuliere" verdiensten had
op meer waardeering aanspraak mogen maken.
Maar, de geschiedenis van de trouwbelofte moet beëindigd,
worden.
Dat de naam van Westhovius door het voorgevallene in op
spraak gekomen was, lijdt geen twijfel. De Dordtenaren had
den daarvoor wel gezorgd.
Uit den aard der zaak moest dit hem drukken. In verband
hiermede zon de Ruyter, die in alle aangelegenheden zijn ver
trouwde was, op een middel om hem voor het oog der wereld
te rehabiliteeren. Toen nu omstreeks den tijd van het vertrek
naar zee, Anna de Meyer in blijde verwachting verkeerde,
beloofde hij als getuige bij den doop van de(n) eerstgeborene
aanwezig te zullen zijn en stemde hij toe, dat deze naar hem
genoemd zou worden. Op die wijze zou hij in het openbaar
van zijn onveranderde gevoelens van hoogachting voor
Westhovius doen blijken.
Met dankbaarheid werd het voorstel aangenomen. Na eeni-
ge maanden liet het zich aanzien, dat de Ruyter niet tijdig
hier te lande zou zijn teruggekeerd om aan zijn belofte uitvoe
ring te kunnen geven. Met het oog hierop schreef hij aan
Ds. Jacobus Lydius den volgenden brief x)
„Eerwaerdige Heer,
lek ben beright, dat de huysvrouw van Ds. West
hovius, jegenwoordigh in onsen dienst sijnde, bevrught
is ons voornemen is oock als getuygen van den doop'
te sijn ende dewijle die saecke soude konnen voorvallen,
terwijl wij ten dienste van den lande uyt sijn ende mij
alsoo de gelegentheyt soude afgesneden werden waer
1) Dit schrijven berust in het Rijksarchief te 's Hage. Verzameling de
Ruyter, Aanwinst 1896, XCV, No. 189.