141 Ook de tweespalt tusschen Ds. Lydius en Westhovius was hem pijnlijk en m het verzoek om als plaatsvervanger bij den doop te fungeeren, is niets anders te zien dan een wei- bedoelde poging om de twee mannen, ieder op eigen terrein groot, te verzoenen en tot elkander te brengen. Uit dit oogpunt beschouwd is het schrijven van de Ruyter een meesterstuk van diplomatie. Hij begint met blijk te geven van zijn vriendschap voor Westhovius en maakt het op die manier onmogelijk met oude grieven voor den dag te komen. Vervolgens zinspeelt hij op de groote vereering, die Ds. Lydius voor hem heet te hebben. Een weigering wordt zoo doende uitgesloten, wil niet twijfel ontstaan aan de oprecht heid van die vereering. Ten slotte verzekert de Ruyter, dat inwilliging van he; verzoek, niet alleen hem, maar ook Westhovius welgevallig zal zijn en doet hierdoor blijken, dat deze grootmoedig bereid is de verzoenende hand toe te steken. Dat die aanvaard werd, lijdt geen twijfel. Immers de jong geborene, waaraan de naam Michaëlia werd gegeven, ont ving op 22 December 1675 den doop, niet te Hekelingen, maar te Dordrecht in de Groote kerk. Zoo was het, dat de verzoening tot stand werd gebracht tusschen Ds. Lydius en Westhovius, die ter zake van de trouwbelofte zoo bitter vijandig tegenover elkander hadden gestaan. Dit was het werk van de Ruyter, die niet alleen als Vloot voogd, maar ook als mensch grooter was dan velen van den man, die in 's Lands dienst de roemrijkste overwinningen had bevochten, doch die op zijn sterfbed in nederigheid bad „geef mij lijdzaamheid tot een sterkte mijner ziel, want lijd zaamheid overwint meer dan kracht" van hem, die moe; hebben gevoeld, dat overwinnen door kracht en het laten gelden van het recht van den sterkste, wel leidt tot vrede. aalmoes van geit of onderstandt kregen, 't was ook voor de lutherschen en als zij iet ontvingen, 't was ook voor ons. Op welke woorden d'e heer de Ruyter hun met deze nuttige ver- maaning liet gaan. „Gaat dan heenen en doet Uw best, een ieder bij de zijnen, dat gij thuis koomende, één mooght zijn of worden en ik zal nooit aangenaamer dank ontfangen," Dus toonde dien Christen oorlogsheldt zijn liefde tot de vreede in de kerke".

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1929 | | pagina 211