3
oefenden t.a.v. zekere zaken een eigen souvereiniteit uitvoor
zoover men er heil in zag de overheid te personifieeren en
aldus een heilzamen invloed op het bijleggen van twisten te
vormen, bleken de Oranje-stadhouders voor de verdwenen
vorsten een voortreffelijk surrogaat.
De Zeven Provinciën, even zoovele republieken1), waarin
de Provinciale Staten nu niet meer vertegenwoordigers der
standen waren bij den Vorst, maar souvereinen. hadden enkel
als zoovele „bondgenooten, vrienden en nagheburen", zooals
het in menig staatsstuk van dien tijd heet, een Unie gesloten
tot het gezamenlijk voeren van den Oorlog tegen Spanje,
tot verdediging van ,,'t gemeen Vaderland". Door den langen
duur daarvan ontstonden al meer gezamenlijke belangen.
Steeds duidelijker bleek de noodzakelijkheid van het optreden
als één mogendheid naar buiten. Het gemeenschappelijk bezit
van de te zamen veroverde Generaliteitslanden schiep een
duurzame band. Een Vereenigde Oost-Indische Compagnie
werd zij het na veel moeite en krakeel ten bate der
gemeene Overzeesche belangen opgericht.
De volksliefde voor Willem van Oranje, stadhouder van
een deel der provinciën, niet meer van den Koning, maar
van de Staten zelf, eerste dienaar der Staten, maar in werke
lijkheid meer dan VorstVader des Vaderlands, die steeds
op éénheid aandrong en de Nederlanden, met inbegrip van
de „malcontente landen", de weer tot Spanje teruggekeerde
provinciën, steeds als eenheid zag, de veldheerstalenten van
zijn zoons, admiraal- en kapitein-generaal in den regel van
de geheele Unie benevens Stadhouder van eenige gewesten,
vormden een tegenwicht voor het ontbreken van den Vorst.
Zóó werd het bondgenootschap althans zoo innig, dat
men de Unie in stand hield en een permanente, gemeen
schappelijke Opperregeering of liever alleen een
Regeering voor bepaald aangewezen Staatszaken, een
bondsregeering niet boven, maar nevens de gewestelijke
overheden (Muller, De Unie van Utrecht, 1878) de
Staten-Generaal liet voortbestaan, óók toen de Vrede was
gesloten.
Men zag in, dat men alleen als Unie de in 80 jaren oorlögs
Zie fo.v. Aanwijsinge der politike gronden en maximen der Repu-
bliken van Hollandt en West-Vrieslandt door Pieter de la Court (1669)
en d!e hierna nog meer te citeeren „Verklaring der Unie van Utrecht"
door Pieter Paulus bij J. M. van Schoonhoven en Comp. MDCGLXXV.