6 waarop die eisch is gebaseerd, terwijl die twisten tusschen Holland en Zeeland liepen tusschen permanente bondgenoo- ten over regelingen, die tot dat bondgenootschap behoorden, en dat is een groot verschil. Maar toch zijn er punten van vergelijking te over. Ook van ons wordt thans gevorderd, ten behoeve van een „naghebuur" en stamverwant en van beweerde „hoogere" internationale belangen, offers te brengen, die wij ons geens zins verplicht achten te brengen en die wij strijdig achten met ons, Nederlandsch, belang. En wat men in dien tijd van Zeeland eischte, gezien in het kader van dien tijd, was vaak, althans in menig opzicht, een gelijksoortige opoffering, als die men nu, zonder vol doenden rechtsgrond en alleen omdat men hoopt, dat de bakens zijn verzet en het getij is gekeerd, van ons vraagt. Wij zien den opstand tegen Spanje bijna alleen in het licht onzer huidige nationale gevoelens, maar wij moeten bedenken, dat de opstand mede was een verzet, een reactie, tegen het centralisatie-stelsel, dat met Philips den Goede begonnen was, dat ook Zeeland en Holland toen niet waren dan „vrienden, nagheburen en bond genoo ten". Wèl hadden zij sinds Dirk I van Holland steeds één graaf, één opperheer gehad het is zelfs twijfelachtig, of zij wel afzonderlijke graafschappen vormden en een eeuw lang één hoogste rechtspraak, het Hof te 's-Gravenhage, sinds 1487 één „admiraal", en ook één Stadhouder zelfs hadden zij in die eerste jaren van den opstand nog nadere banden gesmeed, de Unie van Dordrecht, van 1576, een voorloopster der Unie van Utrecht in zekeren zin, maar het bleef bij een Unie, het woord land in Hol-land en Zee-land was toen nog geens zins een leege klank Dus hield ieder, die zijn hoogheid, zijn politieke of iwe-1 zijn economische of financieele belangen ten koste van een andere provincie zag bedreigd, angstvallig aan zijn eigen hoog- en heerlijkheid vast. De tegenstand der Zeeuwen han alzoo een dubbel aspect. Men was niet alleen particularistisch om op zich zelf te blijven, maar ook om zijn zij het eng gezien materieel belang. Ik hoop door deze korte uiteenzetting voor zooveei 1) Joh. van der Linden, Rechtsgeleerd koopmanshandboek, schrijft in 1806 nog over het recht van „naburige volkeren" als het Geldersche en Zeeuwsche.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1929 | | pagina 76