8
souvereine 'hoogheid der provinciën en steden door een te
nemen besiluit zouden worden aangetast.
Het nemen van beslissingen zelve werd nog bemoeilijkt,
doordat de afgevaardigden niet anders waren dan lasthebbers
van die zij vertegenwoordigden, zoodat zij veelal niet zelf
standig konden beslissen.
Japikse 1) merkt op, dat dit niet al te strikt is op te vatten.
Men moest vaak tot een accoord komen, zoodat de afgevaar
digden zich zonder uitdrukkelijke machtiging soms met voor
behoud van nadere goedkeuring), wel eens lieten afbrengen
van hun opdracht, maar principieel waren zij niet dan last
hebbers en telkenmale wanneer een delegatie onwillig bleek
mede te werken, kon een decisie niet worden getroffen.
Onwillig waren sommigen bij herhaling. Meermalen ziet
men bij het lezen der Resolutiën van de notulen der parti
culiere Staten, dat deze reeds van te voren de uitdrukkelijke
cpdracht meegaven, per se van> den gegeven last niet af te
wijken.
Reeds vóór het sluiten der Unie van Utrecht, toen er nog
17 in plaats van 7 Vereenigde Nederlanden waren, streefden
de gewesten er naar2), zooveel mogelijk hun zelfstandigheid
te bewaren, speciaal Zeeland. Het wenscht wel, dat de
Noordelijke provinciën (er werd toen onderhandeld over de
Unie van Utrecht) zich uit één mond zouden uitspreken, doch
men geeft o.a, den Gedeputeerde Vosbergen uitdrukkelijk
last, de commissie en instructie der deputatie zoo spoedig
mogelijk naar Middelburg op te zenden en het herhaalt die
lastgeving gedurig (Not. Zeeland 1579, blz. 361, 370 en 381
Die wijze van optreden was speciaal regel bij de de'libera-
tiën over den „nervus rerum".
Iedere stad hief van ouds haar eigen belastingen, waarmede
zij o.a. bijdroeg in de provinciale (landelijke) geldmiddelen
en dat zonder daarbij gebonden te zijn anders dan door de
vroeger 'afgedwongen of nader door de Provinciale Staten
verleende privileges, resp. octroyen. Daarnaast bestonden
gewestelijke heffingen, maar belastingen over de geheele
1) R.G.P. 62, blz. XI.
2) Vgl. R.G.P. 33, blz. XIV.