9
uitgestrektheid van het gemeenebest waren er niet of
nauwelijks (10de en 100ste penning) bij het begin van den
opstand.
Ieder gewest droeg toch tot toen bij op diens „generale"
of „particuliere" bede1) aan den Heer. Dien Heer nu
betaalde men niet meer na den opstand en alras zwoer men
hem af,
Voor het voeren van den gemeenschappelijken oorüog was
echter geld noodig en artt. 5 en 6 der Unie bepaalden, hoe
dat zou worden gevonden.
Zij vond daartoe al reeds iets om op voort te bouwen.
Bij den aanvang van den tachtigjarigen oorlog, dank zij
vooral het initiatief en het doorzetten van Willem van
Oranje2), hieven de Zuidelijke en Noordelijke provinciën
onder zuchten en klachten en allesbehalve regelmatig en
volledig, in- en uitvoerrechten en z.g.n. gemeene middelen,
wat wij nu accijnzen zouden noemen, welker opbrengst
bestemd moest worden de eerste voor de vloot, de tweede
voor het leger3). Het zij tot onze beschaming gezegd, dat
uit de resollutiën der Staten-Generaal van die jaren blijkt,
dat de Zuidelijke gewesten, speciaal Brabant en Vlaanderen,
de rijkste gewesten trouwens het in offervaardigheid
ver van de Noordelijke gewesten wonnen.
Dezelfde, althans gelijksoortige, middelen wees de Unie
van Utrecht aan voor het voortzetten van den oorlog.
Doch evenmin als in de eerste jaren slaagde men er in.
1) Zie nader o.a. Van Rees blz. Hó, Bakhuizen van den Brink 1,
2e stuk, Hz. 443, Fruin, Verspreide Geschriften blz. 20, mijn opstel
De Unie van Utrecht, de geboorteklok van een Nederlandsch Belasting
stelsel', W.D.I.A. 2953. „Vóór de Spaansche troebelen wist men van
geen gemeene middelen over alle de Nederlanden, of over een groot
deel der zelven" (P. Paulus, deel' I, blz. 225).
2) Men zie over een en ander uitvoerigerSickenga, Bijdrage tot
de geschiedenis der belastingen van Nederland', blz. 16 vlg., De Jonge,
Het Nederl. Zeewezen I, blz. 267 vlg., H. E. Becht, Statistische gegevens
betreffende den Handelsomzet van de Rep. der Ver. Ned. gedurende de
17de eeuw (ik vestig er echter de aandacht op, dat Becht onvoldoende
onderscheidt Uisschen de in1- en uitvoerrechten der 17 Nederlanden van
1576 en de conv. en licenten voortgekomen uit de Hollandsche en
Zeeuwsche rechten)mijn werkje Over accijnzen. Erven Bohn, Haarlem,
1927.
3) Jiapikse. R.G.P. 22, blz. 512, meent de door de Staten der 17
Ver. Ned. vastgestelde middelen te herkennen in het daar gepubliceerd,
ongedateerd stuk, zie blz. 15, noot 1.