10 zelfs niet voor het voortzetten van den oorlog, tot werkelijk algemeene belastingen, geldende voor de gansche uitgestrekt heid der republiek, te komen. Wat de accijnzen, of liever de gemeene middelen van consumptie, zooals zij in de Declaratie van den Prins van 10 Nov. 1583 rworden geheeten, betreft, kwam al dadelijk van het heffen „eenpariglijk eude op éénen voet" niets terecht. Den naam gemeene, soms zelfs generale, middelen behield men, doch ze werden als provinciale midde len geheven 1Alleen werden uit de opbrengst daarvan, naar de quota, daarvoor door de Staten-Generaal voor elke provincie vastgesteld, de gezamenlijke lasten, behallve die van den zee-oorlog, betaald. Eenigszins beter ging het met de eenparige en gelijkmatige heffing, over de gansche uitgestrektheid der republiek, van in- en uitgaande rechten, nu convoyen en licenten geheeten zij werden (met de last- en veilgelden enz.) de eenige werke lijke Generaliteitsmiddelen. De geschiedenis, wording en ontwikkeling dier heffingen en wat daarmee samenhangt, beslaat tal van belangrijke bladzijden in de politieke en economische geschiedenis der Republiek. Door haar toch in hoofdzaak was het mogelijk, den oorlog ter zee te voeren met haar hing de bloei van den zeehandel, die de Republiek groot maakte, samen in haar heffing ten slotte demonstreert zich in het binnenland voor een groot deel de eenheid van het gemeenebest. 1) Eigenlijk was er alleen sprake van een heffen in de richting door de Unie aangegeven iedere provincie handelde nog vrijwel naar eigen behagen. De gemeene middelen, die in de provincie Holland werden geheven, bestonden slechts ten deele dn andere provinciën. De bier-impost voor de ammunitie alleen maakte daarop een uitzondering. Een gezamen lijke heffing van een zout-impost mislukte. Zeeland stond ook in dit separistische standpunt vooraan. Vgl. o.a. R.G.P. 47, blz. 360, no. 251 „Alsoe in de verscreven resolutie" (die van 14 Juni 1586) „tot verscheyden plae-tsen wordt gestelt bet woordt „gemeyoe middelen", soe verderen die van Zeelamdt daarbij nyet te ver- „stane gepreiudiceert te werdden aengande het different van de gemeen- „maeckinge van de middelen, tusschen de provinciën wesende" de Zeeuwsche kwamen overigens met de z.g.n. „Htallandsche impositiën" meer overeen dan die der andere 5 provinciën.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1929 | | pagina 80