23 college superintendent onttrokken, waarna de instelling van het college tegenover Zeeland geen nut meer zou hebben. Dat blijkt duidelijk uit den loop der onderhandelingen niet die van toen alleen, maar l'histoire se répète twee eeuwen lang op dezelfde wijze. Na eindeloos gedebatteer volgt het ook voor later stereotype antwoord, dat tot in 1725 bij meer gelegenheden, waarbij Zeeland niet bereid was mede te wer ken, werd -gegeven „dat zij vanwege 't ongelegene van den wintertijd geen nadere openinge te wachten waren" Zij eischen daarentegen een principieel antwoord, „te „meer" en hier is, blijkens wat de historie van het col- „lege verder leert, de oprechtheid ten eenenmale zoek „daar zij in principe meegaan met het oprichten van het colle- „ge superintendent" x). Het college wordt, echter toch opgericht (Res. 18 Febr. 1589, R.G.P. 51, blz. 804 zie ook o.a. blz. 548), maar „Die van Zeelandt verklaarden hiermede niet geprejudicieert „te hebben, over de punten waarmede zij met Holland diffe rent zijn". 17 Mei 1589 (R.G.P. 51, blz. 549) wordt Zeeland opnieuw verzocht, Raden voor het coll. superint. aan te wijzen, doch als het er op aankomt, wenscht het geen afgevaardigden naar het college te zenden. De onderhandelingen over een en ander moeten derhalve Worden voortgezet. 21 Sept. 1589 (R.G.P. 51, blz. 578) vermelden de notulen der Staten-Generaal, dat die van Zeeland hebben vertoont „die differenten die hun principalen hebben o.a. in 't oprich ten van het College Superintendent en d'autoriteit van 't „zelve, mitsgaders van de part. colleges derselver admirali- „teyt". Holland dient van repliek en de Zeeuwen verzoeken, dat de Staten-Generaal eenige gedeputeerden naar Zeeland zullen zenden, om alle moeilijkheden ineens af te doen. De andere provinciën willen zich daarop eerst eens beslapen. 1) Die Zeeuwsche afgevaardigden waren wèl gemachtigd, zeiden zij, om de instructie van het College te helpen ontwerpen, maar niet om in zijn oprichting toe te stemmen. 'Res. Staten-Gen. 20 Mei 1588, De HuHu blz. 40. 2) Zie uitvoerig Becht t. a. p. en Van SUogelandt, Memorie tot redres der Saaiken van de Admiraliteit, deel IV, speciaal blz. 298 en 344.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1929 | | pagina 93