41 Stathouwer. Hoe derft ghij soo stout commen voor mijne oogen? 760. Want sijt ghij niet, die ten kan niet sijrx ontkent, Die noijt over mijn leet en hadt mededooghen? En als mij verslonden hadde bijnae het torment En hadt noijt compassije over mijn ellent, Waerdoor ick genooten hadde eenige voordeelen. Kuij sche weijrdinne. 765. De trouwe ende Godts rechtveijrdige oordeelen. Hebben mij belet u te zijn gehoorsaem. Mijn heere weet oock wel, dat sulck werk infaem, Yoor Godt vervlouckt es ende den mensche redelijck. Mijn heere behoorde hem om mijn kuijsheijt stedelijck 770. Over mij te meer te erbermen voortaen. Stathouwe r. Uwen man moet sterven! K u ij s c h e w e ij r d i n n e. Wat heeft hij dan misdaen? Yoorwaer, hij en de t) noijt tegent landt of staten. Stathouwer. Neen, hij lieeft hem vergrepen tegen shertogs placcaten, 775. Die tegen sulcke quade sijn geordonneert. K u ij s c h e w e ij r d i n n e. Zijn edelheijt is qualijck geïnformeert, Want ick can met vrijer contientie verclaren, Dat hij noijt tegent lant en heeft geconspireert, Want hij.is een man, soome mach verclaren, 780. Die van herten bemindt des lants wel varen, Dus hebt compassije met ons ende ons eere. Stathouwer. Tis te verre commen Kuijsche weijrdinne. O veel vermogende ende goede heere, Mach u niet beweghen mijn bidden serteene, -) 1) Ea deed. 2) Fr. certain.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1930 | | pagina 103