44 Een see maer wel duijsent vloeden heeft heweught; 1) Ontallicke crijgen doorslegen met maght ende deught Ende als verwinder tselve is doorcommen; Onder sulcke victorijeuse mach ick mij rommen, 830. De voornaemste wel weert de hoogste ste. 2) Leanders 3) waterken ben ick al door drommen; Yergili veijnsten 4) sijn van mij al beclommen En endelijck geraeckt tot de gewenste vre. 2) Somma, de vercoorne, die mij eertijts de. 2) 835. Menige quellijnge, heeft selve mij getroost Int gene mij lange heeft genoost. B) Hij gaet sitten voor sijn earner op een en hoogen stoel. K u ij s c li e w e ij r d i n n e. üit. O vierich verlangen, twelck wonder in mij bestelt, Meer dant can zijn vertelt, Ten waer ghij met een hope waert verselt 840. Ick lage gevelt Door alle de benoutheden, die mij bejegen. Hoe menige fantasije bevecht mij met gewelt En gansch seere quelt; Het schijnt, dat elck element, al waert verselt, 845. Qualt ende swelt. Om mij te omvanghen, die in tranen versmelt Al waren sij tot mijnen verderve geneghen. O man, lieven man, waer meught ghij sijn geleghen Och mocht ick u bij sij n genieten. Inre daet, 850. Soo haddick mijnen hoogsten wensch vercreghen; Maer al ware ons gans de heele weijrelt teghen, Soo gaen ons saken; dies ick, als disperaet, Treure vrough ende laet. 1) Beweught dialectieve bijvorm voor beweegd bewogen. 2) Stee, vree, dee. 3) Leander, Hero's geliefde. 4) Veijnsten waarsch.verzinsels van vensen veinzen, verzinnen, uitdenken. 5) Genoost, van nosen schaden, leed doen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1930 | | pagina 106