63 1250. Mocht,e genieten; dit groote onrecht Wilt sij u E claghen. Hert och. Cont ghij wel houden staende, hetgene ghij seght? Ten is geen cleen dijnck, te beclaghen sulck persoon. l) Deen v r i e n d t. De inerkteekenen sullen vande daet doen vertoon, 1255. Dat hij hem niet schoon en sal maken noch vrij. H er to c li. Staet op, vrouwe, comt hier alleene bij mij. 1st oock waer, dat dese mannen vertellen? De vrienden gaen opt ende van de stellage staeu ende de vrouwe gaet bij den hertoch. K u ij s c h e w e ij r d i n n e. Staet op ende gaet bij deu hertoch. Och jaet, mijn genadich heere Hertoch. Hoe ist bijgecommen K u ij s c h e w e ij r d i n n e. 1260. Hij heeft mij tot oncuisheijt lange commen quellen, Maer ick mij door de genade Gods hielt, reijn Soo heeft hij mijnen man gevanghen doen stellen, Ondert decksel van conspiratije, niet cleijn. Ick, sijnde bedrouft, quam tot desen vijleijn, 1265. Versocht hulpe, twelck hij mij toeseijde goethandieh, Soo ick mij met hem woude maken gemeijn Anders en woude hij hem niet. moijen bestandich. Ick, sijnde ontsteken tot mijnen man brandich, 2) Consenteerdedus misbruijckte hij mij langen tijt, 1270. Met gedeurige belofte, tis om te hooren scbandicb, Dat hij mijnen man sonde hebben haest bevrijt Ten eijde, soo ick fortselijck ontseijde respijt3) 1) Zulk een persoon aan te klagen. 2) In vurighe liefde ontstoken. 3) Ik weigerde krachtig zonder verderen uitstel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1930 | | pagina 125