94 bruijckt tot leeriji)ge en stigtinge van goede manieren voor de bemijnders diese honderhouden, is nu sulcks, dat de sublijanten uwee dienaars den grooten ijver sij tot de Edele Konste van Retoriek sijn dragende tot versieringe van mijn Edel heerents van ons Edel proehije wij zijnt uijt den grondt ons herten begeerende de voorschreven kamer van Retorickers op teregten ende te resta- tueren, gelick nu in handere prochijen opgeregt ende gerestatuseert is, maar alsoo de sublijhanten hetselve niet en derven bestaan om deselve op teregten sonder daartoe eerst te hebben admijssie en kousen van mijn Edel heeren, als wesende het hooft vau de proehije ende ingesetene derzelve ende hem van regthsweege ge houden sijn te obedieeren, gelick de subliaanten sijn obedieerende, en zijn daaromme de sublijaanten seer reverentelick sijn sublij- seerende, 2) dat uwe Edele heeren de sublijaanten sonder 3) sijn sublijgnaatie 4) heeft gestelt met apostille B) zijnder gelieven haer nu toe te laten ende te mijnnen hunnen konste voor te stellen en te vernieuwen, niet tot onstigtijnge van ijemanden maar tot stigtijnge ende leeringe van een ider, diese sullen bemijnnen ende gebruicken, mits datse alle jare sullen genieten een vertel terwe van de mooie 6)dit bijdden wij de Edele heeren en dan in sulken ordonnantie en artijckelen als de sublijanten mijn Edele heeren sehriftelick vooren houden ende sien sullen ende dat onder het welbelieve van mijn Edele heeren, vant een proehije verheert is daar de Edele Retorijckes gebruijekt ende geexercert werdt. Al hetwelcke doende sal mijn Edel heeren de sublijanten groote vriendtschap doen, dat kenne Godt, die u mijn Edele heeren ge schapen in een saligh lanck voorspoedigh 7) leven wijlt bewaaren. 1) In dat van 1734 mijn Edel Heerens parochie. 2) Suplieeren 3) Onder in 't afschrift van 1792. 4) Subsignatnre 5) In 't afschrift 1734 staat: fijat. 6) Deze clausule ontbreekt in 't afschrift van 1792. 7) In afschrift van 1792 staat: boetvaardig.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1930 | | pagina 156