109
Den 24 Jan. 167-3 werd het strenge placcaat tegen de kamers
van rethorica uitgevaardigd, waarvan het acteboek spreekt in den
kerkeraad van 9 Mei 1673.
Afdoende was dit alles nog niet. De ambachtsheeren werkten
niet mee tot uitroeiing der kamers. Integendeel Van hier ook,
dat de Eiolieren-kamer niet te gronde ging.
Tiet verzet der protestantsche geestelijken tegen het weder op
bloeien der rederijkerskamers blijkt ook uit wat we vinden in
een opstel, voorkomende in het jaarboekje Zeeland van 1855 van
de hand van Ab Utrecht Dresselhuis en getiteld De Reden
rijkers te Goes. Wat 's-Gravenpolder aangaat lezen we
„Zij (t. w. de rederijkers) lieten intusschen ook nog niet af en
beproefden, nu eens hier, dan wederom elders, of zij zich niet
boven de placaten verheffen konden.
In 1711 of 1712 hebben wij hiervan een nieuw blijk te
's-Gravenpolder almede ontleend uit eene zeer echte bron, na-
mentlijk „uijt de Notulen van de Edlieeren Gecommitteerde
Raden van de Ed: Mo: lieeren Staten van Zeelant".
Adriaan Kopmels, gildebroeder van Schravenpolderse gilde van Retorijca, over
leden den 6 November anno 1780.
Het heijde f) is hier en overal.
Helk zijn heijde vinden zal.
Daarom, Lezer, volgt mij naar,
Doet het goet en laat het quadt.
Dan zal U heijde een(s) zijn
Vrij van al zorg en pijn.
Ik hoop dat hij mag wesen
Bij Godt in het hewigh leven.
Bidt voor zijn ziele.
f) Heijde einde.
Aangaande m'n meening, onder 2 vermeld, nog dit. Ik lees in 't boekWilder
als gildebroeders van Schravenpolder van het gilde van Retorica hebben gestemt als
daar een gildebroeder komt te sterven, als dat daar een misse zal voor gedaan
worden op den dag van sijn begraven op gemeijne kosten van de gildebroeders.
Actum den 2 April 1782.
Wilder wij.
1) Juist de jaren 1708 tot en met 1711 ontbreken in 't Kerkelijk acteboek.