NASCHRIFT.
Naar aanleiding van een vraag in jaargang 1849 schrijft de
jaargang 1850 van Nehalennia„And. de Smet, die haar
(d. w. z. de Edele Coronijcke van Vlaanderen) bijeenbragt, heeft,
juist voor dit gedeelte des werks, gebruik gemaakt van dgn vooraf-
geganen arbeid van Antonis de Roovere, die in 1469 in zijn volle
kracht was. In het in de Coronijcke voorkomende verhaal hebben
wij alzoo getuigenis van een tijdgenoot, die mededeelt wat er ge
beurd was met „„een Vraukin van Luijcke bij den Prinche in den
Haghe clachte doende over eenen officier van den Prinche"" enz.
Pontus Heuterus, die in 1535 te Delft geboren werd, deelt een
dergelijke geschiedenis mede e nianuscriplo libcllo ontleend. Ook
dit kan dus door een ooggetuige of tijdgenoot zijn vervaardigd
geworden. Hadrianus Barlandus, die zijne libri tres de rebus gestis
ducum Brabautiae in 1532 uitgaf, was bijna tijdgenoot en' schreef
Lib. 2 I)Leodio exciso jus dixit in omnibus suis Provinciis, hand
minore severitate quam diligentia. Non passus est iilla graviora scelera
impune fieri1), eet. Dit wekt onwillekeurig het denkbeeld op van
eene voorbeeldig gestrenge regtstoepassing op een hoogst ergerlijk
misdrijf, terwijl het Leodio exciso als eene tijdsbepaling kan worden
1) Na de verwoesting van Luik heeft hij in al zijne provincies recht gesproken
met niet minder gestrengheid dan ijver. Hij heeft niet geduld, dat eenige misdaad
van eenigszins ernstigen aard ongestraft bedreven werd.