143
Immers moge men de echt- of juistheid der copie van een charter
van 1153, waarin reeds van de kerk van Zandijk sprake is t), in
twijfel trekken, een ander stuk van ook nog eerbiedwaardige!)
ouderdom en beslist ouder dan eenig stellig gegeven betreffende
heer Wolfert van Borsele te weten van 5 Februari 1216
noemt haar dan toch nog onder de drie op Walcheren, waarover
het kapittel van Sint Pieter te Utrecht het patronaatreclit bezat 2).
Intusschen moge Reygersbereh, wat betreft de dateering der
gebeurtenissen dwalen, wat de wijze van ontstaan van dit gebied
aangaat heeft hij natuurlijk in hoofdzaak gelijk. In elk geval
komt zijne voorstelling overeen met eene uit veel lateren tijd,
te weten die van Walraven en Polderdijk, volgens wie deze streek
eenmaal een opwas is geweest, oorspronkelijk door een water de
Suene van het weer uit verschillende kleinere opwassen saamge-
groeide Walcheren gescheiden en daarmee eerst later verbonden
en door bedijking(en) tot één geheel vereenigd. 3) In dat geval
kan dan Reygersberchs „dweers-dijck" eene eenigszins soortgelijke
beteekenis hebben gehad als die, waarmede in 1819 het eiland
en gewezen opwas van Nieuw- en St. Joosland met Walcheren
verbonden werd, in welk geval dan ook hier evenals daar op de
aangewezen plaats voor verbinding met het hoofdeiland een
dorp verrezen is. Deze laatste proeve van verklaring, waarvan
de waarheid allerminst bewezen is en ook wel nooit meer te
bewijzen zijn zal, nu latende voor wat zij is, zij slechts gecon
stateerd, dat in die oudste tijden de Noordoostkust van Walcheren
„van Dunehovede tot de Lemmele" geduchte veranderingen moet
hebben ondergaan en dat onder de verschillende bedijkingen, die
1) O. b. I No. 131. Met O. b. wordt bieren in latere aanteekeningen aangeduid
bet oorkondenboek van Holland en Zeeland door Mr. L. Pb. C. van den Bergb.
2) O.b. I 250.
3) Zie: De kuststreek van bet Zuidoostelijk deel van Walcheren in vorige
tijden door A. Walraven en F. P. Polderdijk in bet Archief van bet Zeeuwsch
Genootschap VII 3e stuk (1893) blz. 254. Een „Niwepolre butensvine" vermeldt
reeds een charter van 9 Juni 1268. (Jhr. J. J. de Geer. Archieven der ridderlijke
Duitsche orde, balie van Utrecht. No. 542).