145 werd daarbij toch in tegenstelling met de gewone Zeeuwsche leenen, die in geval van overlijden zonder zoons aan de grafelijkheid vervielen en in geval van aanwezigheid van meerdere zoons daar- tusschen gesplitst werden, tot een vererflijk te weten eerst op den oudsten zoon en bij gebreke daarvan op de oudste dochter leen verklaard Wat deze splitsbaarheid voor een geslacht van Zeeuwsche ambachtsheeren kon beteekenen, is op te maken uit het onderstaande staatje, hier tevens ter illustratie van Wolferds voormalige machtspositie in Zeeland afgedrukt. Getrokken uit eene der oudste grafelijke rentmeesters-rekeningen voor Zeeland 2), geeft het voor elk der hieronder genoemde ambachten het aantal gemeten steenscliietens, geboekt op naam van Horens, Clais en Wolfert van Borsele, die elk voor een gelijk getal daarin aange- teekend staan en dat wel als volgt: In Welziuglie voor 57i/2 gemeten 9 roeden 33 Alaerdskerke 8 33 100 33 Zandijc 640 33 yy 33 Schellacht 84 33 200 33 yy Popkineburgh 118 33 100 33 >3 West-Borsele 2101/2 33 33 dus totaal voor 1119 gemeten 109 roeden. Voor alle drie gezamenlijk bedraagt dit dan 8358 gemeten 27 roeden, alles ongetwijfeld van AVolfert van Borsele, den hier boven genoemden eersten heer van Vere afkomstig. Met recht kan deze dan ook vooral juist om de door hem verkregen on versterflijkheid van zijn leen als eerste grondlegger worden be schouwd voor de hooge positie in later tijd door de heeren van Vere ingenomen. Van al zijne opvolgers uit zijn geslacht met uitzondering van de laatsten dan zal nu hier op deze plaats 1) Fruin. De leenregisters van Bewestenschelde blz. 30 en 31. Met betrekking tot den landsheer heette zulk leen dan „onversterfelijk". 2) Te weten die van 14 Juli 13317 April 1333, afgedrukt bij H. G, Hamaker. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche huis le deel bl. 260 e.v. Archief 1930. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1930 | | pagina 207