146
niets persoonlijks worden gezegd. Deze allen toch, hoewel be-
hoorende tot de aanzienlijkste Zeeuwsch edelen, gelijken zoozeer
op elkander zij heetten b. v. allen Wolfert of Hendrik en
hun verschijnen en verdwijnen heeft op tijdgenoot en nazaat zoo
weinig indruk gemaakt, dat b. v. het sneuvelen van Wolfert II
bij Stavoren tegen de Friezen in 1345 wordt in twijfel getrokken
en dat mr. Van Wijn x) het zelfs reeds al in 1794 op zijne ver
antwoording neemt tusschen dien Wolfert 11 en den Wolfert III
van Ermerins nog een tot dusver over 't hoofd gezienen Wolfert
in te schuiven. Voor den nakomeling zijn het eigenlijk niet veel
meer dan eenvormige riddergestalten, die a. h. w. achter hun
neergeslagen vizier persoonlijk onherkenbaar, zich bijna niet van
elkander of van hunne standgenooten van hun tijd onderscheiden
en evenals deze geboren werden, streden, huwden, hunne kinderen
uithuwelijkten, perceelen ambacht en andere bezittingen kochten
en verkochten en stierven. Ook hun gestadig in omvang wisselend
bezit zij hier noch in het algemeen noch in bijzonderheden na
gegaan, doch slechts opgemerkt, dat in elk geval het op boven
genoemde wijze in 12S2 verkregen leen voor hen en ook in het
algemeen van steeds gewichtiger beteekenis werd.
Was dit eensdeels en aanvankelijk het gevolg van gedane be
dijkingen, die eerlang zulk een omvang bereikten, dat daarom in
1324 eene nieuwe parochie moest worden gevormd de O. V. polder,
die het Noordelijk deel ervan uitmaakte, voor een ander en
verreweg het grootste deel moet dit verklaard worden uit de op
komst van het visschershieken, dat a. h. w. aan den voet van
's heeren burg gelegen zich tot eene plaats van steeds toenemende
beteekenis ontwikkelde. Deze ontwikkeling houdt ongetwijfeld ver
band met de gunstige ligging voor het uitoefenen van den tak
van Hollands volksbestaan bij uitnemendheid, al vroeg tot zulk
1) Mr. Henrik van Wijn. Onderzoek naar den tijd der regeering van Wolfaard
den Tweeden en Derden, Heeren van Vere uit den huize van Borselen etc. Middel
burg 1837. (Ook te vinden in de Nieuwe Werken van het Zeeuwsch Genootschap
deel I.)