151
uitkomsten moeten hebben opgeleverd, dat hij om met Reygers-
berch te spreken „daarmede groote heerlijckheden in Zeelandt
conquesteerde". In elk geval moet hij, hoewel bij het begin van
zijne loopbaan slechts in bezit van zijn onversterflijk leen en
verder op Walcheren alleen van het onverdeelde ambacht van
Zandijk met maar nog enkele onbeduidende kruimels ambacht in
andere parochiën, en daarnaast op Zuid-Beveland het ambacht
Nisse met eenige perceelen in de buurt benevens Sturmszant, en
dus aanvankelijk door zijne verwanten uit de andere takken van
het geslacht Borsele, die tezamen zelfs de graafschappen Holland
en Zeeland a. h. w. in pacht verkregen hadden 2), overschaduwd,
al zeer spoedig een der vermogendste edelen van Zeeland zijn ge
worden, met welk feit dan weer zijn voortdurend in aanzien
stijgen op zijne beurt het nauwste verband houdt.
Raad tijdens genoemd bewind en ook nog daarna s), rent
meester van Zeeland (14361441)4), ridder van het Gulden Vlies5),
op Walcheren dijkgraaf van de Oostwatering 6), dijkgraaf van Be
oosten en Bewesten lersicke 6) (welke beide laatstgenoemde ambten
tot het begin der 16e eeuw in 't bezit der heeren van Vere ge
bleven zijn) gelukkig vlootvoogd voor de als zeemacht op
komende Nederlanden in den strijd tegen Hanzeaten en Engelschen 8),
ziedaar eenige zijner meest in het oog springende of het nauwst
1) TI 206 op het jaar 1435.
2; Te weten: Frank van Borsele van St. Maartensdijk,
Philips van Borsele van Cortgene
en Floris van Borsele van Souburg.
Zie: Dr. P. J. Blok. De eerste jaren der Bourgondische heerschappij over Holland
14281434. Nijhoffs Bijdragen voor Vad. Gesch. en Oudheidk. Ille reeks He deel,
hl. 319 (328).
3) Jhr. Mr. Th. v. Riemsdijk. De tresorie en kanselarij van de graven van
Holland en Zeeland uit het Henegouwsche en Beiersche huis, hl. 356. (Zie ook
Blok als boven hl. 328) 14341438.
4) Fruin. Rek. Nrs. 812.
5) Reygersberch bij Boxhorn II 214 (op 1445).
6) Fruin. Rek. No. 41, ongefolieerd gedeelte. Zie ook nr. 46, fol. 31.
7) id No. 107, fol. 54v.
8) Zie: Reygersberch bij Boxhorn II 208 en 253 op de jaren 1438 en 1470.