154
daaruit een zuiver inkomen van 1800 pond gr. Yls. genoot en
welk aanzienlijk deel daarvan door de stad Vere werd opgebracht.
Natuurlijk moest onder een dergelijk krachtig bewind, samen
vallend met een tijdperk van voorspoed voor de Nederlanden in
het algemeen, ook de stad tot fleur komen t), eene gevolgtrekking
door feiten als het jaarlijks opleveren van groote overschotten door
de domeinen in de stad, 's lieeren verrichtingen in zake de gods
dienstige belangen zijner onderzaten, de versterking der stad door
het bouwen der Warwijcksche poort en het ter hand nemen der
plannen tot bouwen van een nieuw stadhuis ten yolle bevestigd.
Ware nu na heer Hendriks dood (15 Maart 1474) 2) die groei
in macht en aanzien met gelijke snelheid blijven voortduren,
misschien zou de historische uitkomst, waartoe die heeft geleid,
veel spoediger zijn bereikt.
Dan zulks is niet geschied. Immers zijn zoon en opvolger
Wolferd den Ylen (volgens Ermerins) was het niet beschoren, zoo-
danigen groei te kunnen bewerken. In lichaams- en geestkracht
de mindere van zijn vader, 3) met bij de aanvaarding van het
bewind in beiderlei opzicht het hoogtepunt al achter den rug,
bovendien nog levende in een hachelijk tijdsgewricht, heeft hij
zulks ondanks zijne ongetwijfeld zorgvuldige opvoeding getuige
de volgende post in de domeinrekening van 1446„Item den
scrivere gegeven, die mijns heeren van Bouchem bouck screef De
regimine principum IX sell. X d." en ook goede hoe
danigheden niet vermocht, ja heeft hij zelfs veeleer in tegendeel
zich genoodzaakt gezien zijne stad te ruimen om na vernedering
in ballingschap te sterven. Intusschen heeft toch ook hij
zooals in het onderstaande blijken zal in niet onbelangrijke
1) Volgens de getallen, aangeteekend in het toen nieuw aangelegde poorterboek,
telde de stad omstreeks Mei 1472 524 poorters verdeeld over 9 waken (eigenlijk
waren er 10 waken, maar voor één daarvan zijn de namen der poorters niet inge
vuld). Zie Poorterboek fol. viijv e.v.
2) Reygersberch bij Boxhorn II 277 en Gaillart.
3) Ermerins III Borssele bl. 158.