157 nog ridder van het Gulden Vlies, doch deze schitterende waar digheden zetten zijne positie geene stevigheid bij, zooals boven genoemde nuchtere transacties hebben gedaan in tegendeel veeleer werd dit stadhouderschap Wolferts ongeluk. Had hij zich te midden van de met. kracht losbarstende Hoeksche en Kabeljauwsche twisten zonder zoodanig ambt misschien neutraal en ontzien kunnen onthouden, in die functie geplaatst heeft hij noch zich weten te doen gelden noch de zijde weten te kiezen, die in dien strijd zou zegevieren. Na uit Holland te hebben moeten wijken, is hij nog wel met steun zijner onderzaten en van de Hoekschen aldaar teruggekeerd, maar heeft toch in 1480 zijn ambt neergelegd. Het was geene functie voor „zoo een seer goedertieren sachtmoe- dicli man" in zulk een tijd, die bovendien omstreeks dit jaar ook in zijne meer particuliere aangelegenheden zwaar moet zijn ge troffenzijn stamhouder Loys moet toen ter tijd zijn overleden, terwijl een groot karveel uitgerust ter bescherming der visschers zijner verschillende steden in 1479 door de Franschen bij Scar borough werd verbrand, wat met de rantsoenen een schadepost van 1230 ponden gr. VI. veroorzaakte, terwijl als gevolg daarvan bijna alle visschers werden genomen en bijgevolg ook weer het lastgeld, waaruit eigenlijk zoo'n schip moest worden betaald, dat jaar niets opbracht 2), om van den verderen nasleep maar te zwijgen. Wat er nu na het nederleggen van het stadhouderschap is gebeurd, is niet met zekerheid bekend. Revgersberch, die daaraan ongeveer t/3 van zijn 37e Capittel wijdt3), vertelt, dat Vere door het volk van den aartshertog is bezet, die ook in Augustus 1480 persoonlijk moet zijn overgekomen, zich daar heeft laten huldigen en eene nieuwe wet aangesteld, doch reeds den volgenden dag is vertrokken na de gemeente van den eed te hebben ont slagen een verhaal, dat bij gebrek van gegevens voor dat jaar moeilijk valt te controleeren. Vast staat in elk geval, dat heer 1) Reygersberch bij Boxhorn II 299. 2) M. S. Vere. 3) Zie idem bij Boxhorn II 300.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1930 | | pagina 219