166
van den grooten bastaard op bet goed van den kleinzoon van
diens broeder Boudewijn van Bourgondië gerechtigd was 4). Hij
is tevens de schenker van den bekenden grooten beker, die be
stemd om bij de jaarlijksche vernieuwing der wet te worden ge
bruikt, op liet Veersch stadhuis is bewaard gebleven (Giftbrief
van 2 Febr. 1551). Yeel gewichtiger dan deze zijn beau geste
ja het gewichtigste feit door hem voor zijne stad verricht
was evenwel het verkrijgen van den Schotschen stapel, die nu
voor goed aldaar gevestigd blijft. Dit neemt evenwel niet weg, dat
omstreeks dien tijd Vere reeds over haar hoogsten bloei heen moet
zijn geweest. Tenminste men zou zulks kunnen afleiden uit het feit
dat de stad toen nog slechts ruim 640 huizen 2) dus ongeveer
100 minder dan tijdens Anna - telde.
Zeker is het in elk geval, dat heer Maxi miliaan heel wat ge
wichtiger plannen heeft gehad met zijne stad aan de andere zijde
van het eilandYlissingen, iets wat bij de zooveel gunstiger
ligging van die plaats aan den grooten weg naar Antwerpen niet
kan verwonderen. Wat betreft de verhouding van Adolf en Maxi-
miliaan tegenover hunne stad, deze kan onder herinnering aan het
aangeteekende op bl 158 en 161 dienaangaande bij een hoofdstuk
Accijnzen passend ter sprake komen, terwijl wat die tegenover hunne
onderzaten aangaat het feit, dat nog Boxhorn, die als zijnde noch
Zeeuw noch tijdgenoot dier lieeren hen persoonlijk niet gekend
kan hebben, van Adolf gewaagt als van „een minsaern, mild ende
goedertieren heer" 3) en van Maxi miliaan vermeldt: „De droefheydt
over zijn doodt was soo groot als de minsaemheyt van hem ge
weest was in sijn leven" 4), in elk geval bewijst hoe gunstige
1) Door het huwelijk van Boudewijns dochter Margareta met Philips van
Lannoy, was het op naam van hun zoon Jan, den heer van Molenbais, gekomen.
(Zie Nagtglas Ze'andia Illustrata I, die verwijst naar het accoord der stad met
Maximiliaan van 18 Maart 154§. [De Stoppelaar No. 1937]).
2) Copie van der taxatie van den huysen binnen der stede van der Vere daeroff
tot behouff der Kon. Maiesteyt betaelt es den Xen penninck anno xvcxLiii.
(M. S. Vere).
3) I 173.
4) I 224. Zie ook II 522.