198 van een „beeld", dat nog wel eens uit den grond te voorschijn zou kunnen komen, hangt wel samen met het feit, dat de be richten steeds gewagen van een Maria beeld. Doch het woord heeft hier den zin, dien ook de Duitschers eraan geven, nl. dien van schilderij. Voor de hand ligt het te meenen, dat het schilderstuk mede in de algemeene verwoesting onderging. Doch dit is niet geschied. Gargon vertelt in zijne „Walchersche Arkadia", waarvan deel II in 1717 werd gedrukt, dat het schilderijtje destijds toebehoorde aan den baljuw van Veere, den heer Ivoning (de eigenlijke naam was Mr. Thomas Alexander Coninck); eene afbeelding komt voor in den eersten en op blz. 248 van den tweeden druk (1746). Yan elders is bekend, dat diens broeder Samuel, gedeputeerde in de Staten-Generaal, eigenaar is geweest van den grond, waarop het klooster te Vrouwenpolder had gestaan x). Verdere berichten ontbraken volkomen, totdat aan schrijver dezes een stel gegevens bekend werd, dat nog nimmer is gepubliceerd en dat thans met volle instemming van de betrokken families en personen wordt medegedeeld. Het bekende Brugsche regeeringsgeslacht De Croeser de Berges bezat omstreeks het midden der vorige eeuw een huis in de Gouden-Handstraat te Brugge. Na het overlijden van den burg graaf De Croeser verkochten de erfgenamen het huis aan de stad Brugge, die het later op hare beurt weder verkocht. De dochter van den heer De Croeser ontving uit de nalatenschap een schilderijtje van de Heilige Maagd, dat zij steeds in verband bracht met eene acte, waarbij het schilderij werd afgestaan „aan den heer Van Borssele". Die acte was door den vader tijdens zijn leven herhaaldelijk vertoond en voorgelezen maar zij werd niet in den boedel aangetroffen. Iti 1864 of 1865 kwam de burggraaf De Béthune het schilderij te Brugge, ten huize van den heer A. baron Van Caloen de Basseghem, 1) Ermerins, t. a. p., 52.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1930 | | pagina 260