2
ander mans vrou die uijter maten schoon was, ende bevallich van
zeeden. Maer wat moeijte dat hij dede, hoe hij smeeckte, ende
hoe hij inose janckte, 'twas al te vergeefs: d'eerbare stantvastige
vrou en was niet te bewegen. Wat raedt? dewijl hij daerop seer
versot was, heeft hij uijt desperatie een afgrijselijck schelmstuck
aengerecht. Hij nam luier man gevangen, hem beschuldigende van
verraderije; ineijnende hier door tot sijn wille te komen. Want
als de vrou haer Man socht uijt de ghevanckenisse te hebben,
leijde de Stadthouder haer het oude Minnespel te voorenSeg-
ghende, Doet mij mijnen wille, ick sal d'uvve doen, ende u Man
ontslaen. Soo gliij 't niet en doet, soo sal u man sterven, etc.
In dese reden was de Vrou seer voor 't hooft geslaghen, root van
schaemte, ende bleeclc van vreese voor haer lieven mandoor
bedeestheijt in twijffel (soot scheen) watse doen soude. Dit merckende
de Stadthouder, die met haer in de kamer alleen was, wierp haer
op het bedde ende verkrachtese daer. De vrou ginck al sehreijende
ten huijse uijt, meer beschaemt in het feijt, dan des overspels
schuldich. Maer de Stadthouder nu sijn wil volbrocht, ende de
vrou dus schandelijck onteert hebbende, liet hem voorstaen dat
sijn baen klaer was, soo hij de man dede ombrengen; alst geschiede.
Hij maecte beschuldighers uijt, ende liet hem ter doot verwijsen,
ende verwesen sijnde, heijinelick in de ghevangenisse rechten, ende
hij dede het lichaem in een doodtkiste legghen, om te begraeven.
Hier en tusschen is de vrou nae haren man komen vernemen, ende
heeft ghevraecht waer hij was, om hein uijt de ghevangenisse te
komen verlossen: daer sij nu toe gerechticht scheen te wesen, al
Nederlandsch. Iets dergelijks schijnt voorgevallen in de buurt van Milaan (1547).
In Nederland komt het bijna uitsluitend voor op naam van Karei den Stoute (Kroniek
van Jacob de Meijer, Van Meteren; de uitgave van de z.g. Divisie Kroniek, bezorgd
door Wouter van Goudhoeven). Alex. Dumas behaudelde de stol in: Un mariage sur
Téchafaud. Bewerkingen in 't Nederlandsch
P. Verhoek, Karei de Stoutec (1689, 1670, 1724, 1726, 1741). Th. Rodenburg,
Hoecx en Cabeliavvs oft Hertoch Karei den Stouten, (1628).
C. Meyer, De gestrafte boosheydt door Carel de Stoute rechtveirdig gepleegt
aen sijnen gouverneur van Zeelandt (le helft 18e eeuw).
M. Westerman, De regtvaardigheid van Karei den Stouten, (1 SI8).