38
nemen om de werken voor gezamenlijke rekening uit te voeren,
maar die van Arneinuiden verklaarden „dat de stadsgelegenheid
zoo sober, en alle de wereld ook bekend is, dat het van stads- of
gemeentewege onmogelijk is iets bij te brengen, dat het voorge
nomen werk zoude kunnen vorderen, als alleenlijk den extraor-
dinarissen ijveren attentie, die zij altijd gehad en ook boven ver
mogen getoont hebben tot vorderinge van de stad en 't gemeene
welvaren." De werken zijn daarop geheel voor rekening van
Middelburg aangelegd, want die stad zag zich genoodzaakt in 't
belang van haar eigen haven en van de vaart naar Rammekens,
alle mogelijke middelen tot diephouding van het vaarwater bij
Arnemuiden aan te wenden, want in geval dit verlandde zou de
schuring van het water door het kanaal van Welzinge allengs
verminderen en de opslibbing in nog veel erger mate dan thans
reeds het geval was, toenemen.
Den 24 Mei 1624 was er een commissie van onderzoek uit
Middelburg geweest om de houwers en het kanaal door de Lein-
merplaat te visiteren. Bij dat onderzoek was gebleken dat de
meeste houwers tot gelijk de sluisdorpels waren opgeslibt en er
handen aan het werk moesten geslagen worden om die kunst
werken in bruikbaren staat te houden. Overigens was de toestand
van het kanaal bevredigend en dit met schepen goed bevaarbaar 2).
Toch moet de vaargeul een tiental jaren later weêr zeer ondiep
zijn geweest; want den 26 Juni 1635 verzochten de bewoners
uit den in 1631 bedijkten Sint-Jooslandpolder aan Wet en Raad
van Arnemuiden om eenig steengruis te mogen halen, om naast
het Goesche hoofd een doorgang te maken om met paarden eu
wagens gemaklijk in de stad te geraken „om te kerke en meulen
te commen." 3)
Uit dit verzoek blijkt, dat het reeds toen mogelijk was van
uit den Sint-Jooslandpolder met paard en wagen over de schorren
1) Resolutiën tea Rade van Arnemuiden, 27 April 1620.
2) Resolutièn ten Rade van Arnemuiden, 9 Mei 1624.
3) Resolutiën ten Rade van Arnemuiden, 26 Juni 1635.