40
of draaiinge van den stroom genoegzaam stilliggende gehouden
werd." Daarna zijn zij over de Lemmerplaat gegaan, naar het
Spanjaardsgat tot aan het diep voor Arnemuiden bij het Slaak.
Een gedeelte der Lemmerplaat was voor ,,'t meerendeel laag land
wesende het Spangaertsgat eertijds geloopende hebbende met het
diep dwars door de voorschreven Lemmerplaat." Zij verklaren
verder: „Op het einde van het voorschreven Spangaertsgat ge
komen zijnde aan het diep van de Slaecke voor Arnemuiden,
hebben aldaar bevonden zulke accres en ondiepten, dat wij ge
voeglijk daardoor zijn gegaan, over en weder over op de diepte
van één en anderhalf voet water." Zij meenden evenwel aan den
goeden uitslag van het graven van een kanaal door de Lemmer
plaat te moeten twijfelen en geloofden niet dat de stroom uit de
Schenge, welke men zou trachten door de nieuwe vaart te leiden,
zooveel tot schuring daarvan zou uitwerken als wel werd gemeend.
„Staat ook te letten dat het Spangaertsgat bij kennisse van oude
luiden van vóór Arnemuiden met een redelijk diep ter zeilvaart
van de schepen bekwaam, geloopen heeft door de Lemmerplaat
tot op het diep naar der Vere, in alles genoegzaam conform de
nieuwe geconcipieerde kille, en dat evenwel 't selve diep is op
gewassen en ingeloopen apparentelijk gecauseert door de diversiteit
van de stroomen van de Honte en 't gat van der Vere, mette
vloed malkanderen tegenkomende en met de ebbe scheidende en
afgedeeld, hetwelk, de kille gedolven zijnde, niet buiten achter
denken zoude wezen, alsnog te kunnen geschieden." „Niettemin
alsoo aan de conservatie of recuperatie van een diep ten dienste
van 't land van Walcheren zeer veel is gelegen en dat er ons
bedunkens kleine apparentie zij om 't selve deur de Slaecke als
van ouds te nemen bij eenige middelen beneficiëeren, en dat ook
de verdere opwas van 't Jonker-Eransgat is te beduchten; zoo
kunnen wij postponerende de voorschreven genoemde difficulteit,
nochtans geen nader of apparenter expedient vooralsnog bedenken,
dan het delven van de voorschreven kille, mits dat men de ebbe
uit het Schenge zoude moeten onderscheppen, met een uitstekend