41
hoofd zoo verre op het diep, als bij nader onderzoek bevonden
zoude worden dienstig en noodig te wezen, met hope dat de
voorschreven ebbe, geholpen zijnde met den voorvloed van der
Vere, dezelve kille zoude mogen schuren, en openhouden; dat
ook de vloed komende van de Honte vooreerst met een rijswerk
geweert uit 't Slaecke en bij bevind van goede operatie, met 't
sluiten van de Slaecke zelf, zijnen rechten cours met meerdere
effecte zoude nemen door de voorschreven kille."
Het tweede rapport is geteekend den 6 Maart 1616 door Jan
Vet, Jan Huijbert, Cornelis Zoetwater, Tuijl van Serooskerke en
Ingel Leunissen en luidt als volgt: „Alzoo wij bij extract van
resolutie gezien hebben dat het UE. Mog. gelieft heeft den 10
September des voors. jaars 1615 goed te vinden en resolveeren,
dat de ondiepte omtrent Arnemuiden mitsgaders de diepten tus-
schen de eilanden van Walcheren, Zuid-Beveland en Wolfaartsdijk
zouden worden gevisiteert en geëxamineert, of men tot gemeene
dienste van den lande dezelve met apparente middelen zoude
kunnen beneficieeren, om welke visitatie te doen zoo hebben den
achtsten December lestleden daartoe gevaceert dezelve besoigne
bij der hand genomen en zekere peilinge en diepinge gedaan,
doch mits het onbekwame weder voor dien tijd, zijn genoodzaakt
geweest daarmede uit te scheiden en progres van dezelve besoigne
te postponeren."
Het volgende voorjaar werd door de heeren der commissie de
zaak hervat. Den 5 Maart voeren zij met een roeischuit uit de
haven van Middelburg noord-oostwaarts tot vóór de zoutkeeten
van Arnemuiden, zijn toen teruggevaren zuidwaarts naar Eamme-
kens en hebben overal gedaan „tasten en diepen," en bevonden
dat de diepte zeer verschillend was. Vooral bij 't kasteel Eamme-
kens was het zoo ondiep „dat de roeischuit niet konde bekwamelijk
passeeren maar dikmaals aan den grond werd gestuit in voegen
dat men genoodzaakt was eenig diep van een killeken om te
kunnen voortvaren te zoeken." Van ltammekens zijn ze gevaren
naar het Jonker-Fransgat door „sekere kille een bekwaam diep,