42 genaampt het Stellegat, hetwelk wij bevonden hebben navigabel, alleen dat in zekere crompte wat meerder ondiepte is gevonden, hetwelk ons de piloten ofte schippers, de schuite roeiende, ver klaarden en zeiden van de voorgaande vorst aldaar eerst gekomen te zijn." Vandaar zijn ze oostwaarts gevaren door het Jonker- Fransgat tot voor het Slaak en vonden in 't Jonker-Fransgat overal zooveel diepte dat het voor de scheepvaart geschikt was, want hoewel de opwas bij het Slaak aan de zijde van Sint-Joos- land groot was, zoodat daar maar twee, drie tot vier voet water werd gevonden, bedroeg de diepte onder den Zuid-Bevelandschen wal tien, twaalf tot veertien voet. Verder verklaren zij: „Wat aangaat het diep van 't Slaecke, daar wij in geroeid zijn, om tot Arnemuiden te komen, dat hebben wij bemerkt van dag tot dag soo in wijdte als diepte te verliezen en de accres en opwas toe te nemen, en hebben mits omtrent Arnemuiden het diep van 't Slaecke geheel droog lag ons uit de roeischuit moeten op de plate begeven, en met andere kleine roeischuitjes van Arne muiden laten overzetten. Uit alle 't welk voorschreven is, kunneri UE. Mog. genoeg afnemen, de zwarigheden die zich alomme op de voorschreven stroomen openbaren," enz. En ondanks lange „discoursen" en onderlinge „conferentien" konden zij geen arti- ficieele middelen bedenken, waarmede het diep van de Lemmer en 't Jonker-Fransgat zouden geholpen en verbeterd kunnen worden, zoo ten aanzien van de groote Canarieplaat, als meer andere redenen, dan alles aan den zegen Gods over te laten en af te wachten of de stroom zelf uit de natuur eenige verandering mocht brengen. Ten slotte gaven zij in overweging of het niet wenschelijk zou zijn, om alvorens de „delvinghe" door de Lemmerplaat te doen, tot w-egneming van de ondiepten vóór Arnemuiden neerwaarts eenige houwers te maken, opdat wanneer de diepte vóór Arne muiden was toegenomen, er voor het water uit de delvinge meer verval zou zijn om derwaarts zijn koers te nemen, en mocht het blijken, dat daarmede succes werd verkregen, men ten oosten van Arnemuiden eveneens dergelijke werken zou kunnen aanleggen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1931 | | pagina 104