43
tot schuring van het diep en het wegnemen van het „accres"
vóór Arnemuiden.
Ondanks het maken van allerlei kostbare werken als houwers,
hoofden, dammen, rijsbermen, enz., kon men slechts een vaar
water voor schepen met geringen diepgang in stand houden. De
verlanding ging steeds voort en omstreeks 1630 was Sint-Joosland
tot een rijp schor ter grootte van ongeveer 700 gemeten aange
groeid en tot indijking geschikt geworden.
In Zelandia Illustrata, deel I blz. 775, vindt men vernield,
dat de Heeren van 's-Heer-Arendskerke reeds in 1604 de indij
king van Sint-Joosland zouden ondernomen hebben, dat zij octrooi
verkregen in 1611, Groot Placaatboek deel II blz. 18411844,
en dat de indijking volgde in 1631. Deze mededeeling is niet
geheel juist. Het octrooi van 1611 voorkomende in het Groot
Placaatboek deel II blz. 1841—1844 heeft betrekking op de in
dijking van den Nieuwen Kraaijertpolder in 1612.
In het request van Ambachtsheeren tot bedijking van dezen
polder in 1604, komt het volgende voor: „Ende alsoo de voors.
gorssingen voor dezen noyt en zijn bedijkt geweest, ende dat de
supplianten bevinden bij drie distinete octroijen gegeven tot be-
dijcken van de verscheijden gorssingen van gelijcke nature ende
conditiën, dat van de thienden aldaar vallende aan de Graeffe-
licheyt jaerlicq bij den Ambachtsheeren betaelt wert eene recog
nitie ofte pencie nacr uijtwijsens de extracten, hier medegaende,
zoo presenteren zijluijden jaerlicq aen de Graeffelicheyt mede te
betalen drie grooten Vlaamseh van elck gemet theijnden mits
voorts deselve te houden en besitten voor hen ende lieuren naer-
comelingen gelijck andere thijnden gehouden ende beseten werden.
Doch versoucken dat UE. Mog. deselve pensie ofte recognitie
voor gelijcken tijt van jaren zal gelieven te remitteren en quijt-
schelden, alle 't welck doende etc. Bij laste ende commissie van
de voors. Ambachtsheeren
Corns. Watervliet, Huijssen 1604,"
1) Rijks-Archief. Bijlagen notulen Staten van Zeeland 1604, no. 910.