45
o.a.„Ende opt leste point van de voors. requeste dunct ons dat
den supplianten zoude mogen geaccordeert worden vrijdom van
de gelieele thienden over den voorschreven nieuwen polder zoo
danige als over de binnen ambachten aldaar geheven werden,
voor den tijdt van negen eerstvolgende jaeren, ingaende metten
eersten jaere nae de beverssinge als voren. Ende voor andere
negen aanvolgende jaeren halve thienden blijvende over denzelven
tijd d'ander helft, ende ter expiratie van dien de geheele thienden
tot proffijcte van de Graeffelickheijt. Ofte dat andersints den sup
plianten geaccordeert zal moghen worden haer geheel versouck
van de voors. thienden, midts van den eersten oogst aff voor chijns
ofte pencie tot proffijcte van de Graeffelickheijt betalende zes
grooten Vlaamsch 'sjaars van den gemete, ten sulcken dage en
op sulcken verbeurte als van andere Graetfelickheijts thienden in
Bewesterschelt de pentie betaelt moet worden. Ende dat zij voorts
deselve thienden midtsgaders d'Ambachtsheerlijkheijt aldaer schuldig
zullen zijn te leen te houden van de Graeffelickheijt van Zeeland.
In aller voegen ende onder soodanigen last van verheff, lossinge
ende vervallen als andere quade Zeeuwsche leenen conform de
keure van Zeelandt beseten worden enz." x)
De llekenkamer adviseerde dus, dat de Ambachtsheeren zes
grooten Vlaamsch zouden betalen als pensie voor elk gemet tienden
in de plaats van drie of hoogstens vier zooals door hen was
gevraagd; en dit advies werd door de Staten bij het verleenen
van het octrooi tot bedijking van den Nieuwen Kraaijertpolder
opgevolgd; want we lezen in dat octrooi o.a.
„Consenteren voorts den supplianten den eigendom van tienden
aldaar mits van den eersten Augustus af voor cijns of pensie
tot profijte van de Grafelijkheid betalende zes grooten Vlaamsch
'sjaars van den gemete ten zulken dageen op al zulken verbeurte
als van andere Grafelijkheids tienden Bewester Schelde de pensiën
betaald moeten worden. En dat zij voorts dezelve tienden mits-
l) Rijks Archiet, Advies Rekeukamer 160-4, uo. 910.