58
van Zeeland, van dezen loopenden jare 1633 daarvan gemaakt,1)
en mitsdien redoublerende het interdict, concludeerende bij de
middelen, hiervoor gededuceerd, en andere, was 't nood breeder
te deduceren, dat dezelve gedaagdens bij sententie van dezen Hove
zouden worden gemainteneerd, gestijfd en gesterkt in de possessie
vel quasi van alle de slijken gorssen, aanwerpen en
schoonissen of aanwassen, die gelegen en opgekomen waren tus-
schen de landen van Walcheren, Borselen en Zuid-Beveland, en
zulks ook van al de slijken, die leggende zijn ten noordwesten,
ten noorden en noordoosten van den voorschreven bedijkten polder
van Sint-Joosland, strekkende van daar tot de plaats, daar eertijds
geloopen hebben de voorschreven respectieve diepten, genaamd
het Slijckgat en het oude Slaeck voor Arnemuiden, naar uitwijzen
de delineatie bij den voornoemden Adriaan Smallegange in zijn
voorschreven kaart daarvan gemaakt; en dat voorts de voornoemde
irnpetranten zouden worden gecondemneerd alle hinder, turbel en
crot, den gedaagdens aangedaan of gecommineerd te doen, kosteloos
en schadeloos af te doen, met interdictie van gelijken meer te
doen, en dat bij provisie de voorschreven gedaagdens in cas van
langer proces zouden worden geadjudiceert de recredentie; en ant
woordende voorts op den eisch en conclusie van de irnpetranten,
ontkennende henlieden ergens in geturbeert te hebben, concludeert
dienaangaande tot niet ontvankelijk, en bij ordine dat d'impe-
tranten hunlieder eisch en conclusie, in dezen gedaan en genomen,
zouden worden ontzeid en dat er voor henlieden geen provisie
behoorde te vallen, makende eisch van kosten, of tot andere zoo
danige fijnen en conclusion als bevonden zoude worden te behooren.
Om waartegen te zeggen Jan van Bhijn als procureur van de
irnpetranten dag genomen heeft op morgen. Gedaan in den Haag
den vierden April 1634, voor meesters Johan Loenius en Hugo
I) Inventaris van kaarten, als voren no. -155. Zei. 111. deel I, blz. 776. „Caerte
ofte besehrijvinge van Sint Jooslandt, mitsgaders de aanwassen tusschen Armuijden
ende het voors. Sint Jooslandt gelijck hetzelve nu jegenwoordigh is liggende, alsmede
de vertooninghe van de diepten die daer voortijden gelegen hebben" enz. get
A. Smallegange, 1633.