61
24e. En de impetranten bemerkende, dat de gedaagdens hare
dijckage poogden te extenderen buiten hare limieten op der im
petranten grond.
25e. En namenlijk in 't oosten en zuiden met haren dijk te
overgaan 't voorschreven Crancktge of Crancktye, daar het als voren
verslijmt en aangegroeid was.
26e. Doch zoo niet of daar bleef nog zooveel water, dat men
met schepen en schuiten daar konde in varen.
27e. Gelijk daar inderdaad in voeren de soetelaars, die de
dijkers hare provisie brachten.
28e. En dat zij gedaagdens ook een groot gedeelte van der
impetranten grond begonnen te trekken binnen de voorgenomen
dijkagie van Sint-Joosland.
29e. En namelijk een gedeelte van den voorschreven rijsberm,
bij de impetranten als voren op hunlieder gronden en gors
gelegd.
30e. Overblijfsels van welken berm aldaar nog gezien en ge
vonden worden.
31e. Zij impetranten daarover den 29 Mei van den voor
schreven jare 1631 gerechtelijk jegens den gedaagdens hebben
geprotesteerd.
32e. Daarop eenige van dezelve uitstel genomen en toezegging
gedaan hebbende van te zullen antwoorden en sommige ook hoop
gegeven van den impetranten contentement te zullen doen.
33e. En daarop niets volgende, maar de gedaagdens voort
varende met de voorschreven hun voorgenomen dijkage.
34e. Waardoor zijlieden den impetranten turbeerden in de
voorschreven deugdelijke possessie.
35e. Hebben zij impetranten om daarin te voorzien binnen
'sjaars na bet. begin van de voorschreven turbatiën van dezen
hove gelicht en doen exploiteeren mandament in cas van mainctenue.
36e. En ten dage van 't selve mandament dienende bij de
middelen van dien eisch gedaan en provisie verzocht, pertiuentelijk
als apud acta.