76 19e. Zeit daarop de voorschreven Johan van Rhijn in den naam als voren, vooreerst en tot zijnen voordeel te accepteren de bekentenisse van de gedaagdens. 20e. Van dat de Heeren impetranten ofte hare voorsaten in bedieninge van de Groot Mogende Heeren Staten van Zeeland eertijds hebben gekocht de schorre of buitengrond, genaamd de Stinckaert. 21e. Maar dat impertinent is, hoe groot of hoedanig de voor schreven plaete of schorre mach geweest zijn, 22e. Deurdien hetzelve wijst, dat dien het schor toekomt den- zelven ook mede competeert alle den aanwas of alluvie, die suc- cessivelijk daaraan groeit. 23e. En consequentelijk zoo hebben de heeren impetranten ook met goed recht haar beklaagt over de turbatie, haar Edl. bij de gedaagdens aangedaan, 24e. Ten aanzien zijlieden ook een gedeelte van denzei ven aanwas hebben tot haar getrokken. 25e. Passerende wederom het 58e, 59e en vervolgens tot het 74e artikel van den voorschreven eisch in reconventie en ant woord in conventie incluis. 26e. Als niet inhoudende dan een verhaal van proceduren in dezen gevallen. 27e. Nopende dewelke de impetranten haar refereren tot de acten, daarvan zijnde, 28e. Zonder ook op het 75e en vervolgens tot het 84e artikel incluis iets anders te zeggen dan 't gene aireede hiervoren op gelijke nature gezeit is; 29e. Te weten, dat de begrootinge van 't schor op den tijd der verkoopinge ten dezen impertinent is, 30e. En dat die den grond eigen is ook ipso jure den aanwas heeft. 31e. Gelijk als de voorschreven gedaagdens en verweerders in conventie ook tacite schijnen te bekennen en toe te staan bij het voorschreven 83e en 84e artikel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1931 | | pagina 138