81
Stinckaert haarzelven hebben gestrekt tot aan het Granektye.
79e. En ter contrarie abusief vvezende, dat hetzelve Granektye
door den grond van Sint-Jooslandt zoude hebben gestrekt, gelijk
bij het 133e artikel mede 't onrechte gezeijt wordt.
80e. Belangende het 135e, 136e en vervolgens tot het 143e
artikel van de voorschreven antwoord in conventie,
81e. Zeit de voorschreven Jan van Rhijn in den naam als
voren het te kennen geven van de heeren impetranten alzoo
waarachtig te wezen en zoodanig te zullen bevonden worden.
82e. En niet te gelooven, dat de verweerders in conventie
immermeer den rechten genoeg van den inhouden van 't 138e
artikel van hare voorschreven antwoord zullen bewijzen.
83e. Behalve dat of hetzelve al aan de zuid- of zuidoostzijde
bewezen worde niet of weinig daaraan zoude gelegen zijn.
84e. En ontkent derhalve wel expresselijk, dat het voorschreven
Sint-Jooslandt ooit zoude gestrekt hebben of eenigen grond van
aanwas gehad hebben, ten noorden of noordwesten van 't voor
schreven diep, genaamd geweest Crancktye.
8öe. Gelooft mede niet, dat de verweerders van haar gepo
seerde in het 140e artikel zullen doceren den rechten genoeg et
salva nihilo minus impertinentia.
86e. En wordt captieuselijk gezeijt, dat het Crancktye in de
bedijkinge van het voorschreven Sint-Jooslandt niet en zoude zijn
overgegaan maar nog tegenwoordelijk zoude buitendijks liggen.
87e. Dewijl een gedeelte daarvan overgegaan is en maar een
gedeelte daarvan alsnog buitendijks ligt.
88e. Alzoo is mede abusief, dat bij het voorschreven 118e art.
gezeijt werd van het overgaan van Maaijken Coyskreeke.
89e. Alzoo dezelve creecke aan 'd andere zijde van Sint-Joos
landt gelegen is.
90e. Waarmede afslaande allen den verderen innehouden van
de voorschreven antwoord in conventie en eisch in reconventie
bij denegatie en impertinentie.
Persisteert de voorschreven an Rhijn in den name als voren
Archief 1931. 6