103
ridder, Gecommitteerde raad van de Staten voornoemd, in dezen
polder competeert de nombre van negen gemeten een en veertig
roên tien voet en drievierde duim ambaclits bij der breedte en
dat hij verzocht heeft dat men navolgende het voorschreven oc
trooi, 't voorschreven ambacht ten registere van de leenen Bewester-
schelt op zijnen name zoude bekend maken, Zoo ist, dat wij
Gecommitteerde raden voorschreven, behoudens de Grafelijkheid
en een ieder zijn recht, dejvoorschreven heer Johan Huijssen ver-
leijdt en verleent hebben, verlijden en verleenen mits dezen onzen
brieve (alzoo daarvoor deze reize, uit krachte van het voorschreven
octrooi geen lossinge toestaat) de voorschreven negen gemeten een
en veertig roên, tien voet, drievierde duim ambaclits bij der
breedte, gelegen en hem aangekomen als boven, met amhachtsrecht
en ambachtsgevolge en voorts al wat den voorschreven ambachte
toebehoort en schuldig is te volgen, met rechte. Om voorts de
voorschreven ambachten te houden, bezitten en gebruiken tot eenen
rechten Zeeuwsehen leene, gelijk en in aller manieren als men
ambachten naar costume 's Lands van Zeeland schuldig is te houden,
bezitten en gebruiken. Behoudelijk dat dezen tegenwoordigen brieve
zal geleverd worden in de rekenkamer van Zeeland om aldaar
aangeteekend en geregistreerd te worden naar behooren, al zonder
fraude, erg of list. In kennisse der waarheid zoo is deze bij den
Rentmeester-Generaal van de Grafelijke Domeinen van Zeeland
Bewesterschelt, Johan van Reigersberg, geteekend. En hebben wij
Gecommitteerde Raden den zegel ter zaken van de Staten's Lands
en der Grafelijkheid van Zeeland hier aan doen hangen op den
ten October 1631. En was onderteekend: J. Reigersberg. Op de
plooie stondTer relatie van den Rentmeester-Generaal van de
Domeinen van Zeeland Bewesterschelt, en ter ordonnantie van den
raad voornoemd, en onderteekendC. Stavenisse, was voorts be
zegeld met eenen uithangenden zegel in rooden wasse. Geregistreerd
alhier ter kamer den 30en Juni 1632. Zijnde geparapheert Jan
Heindricx. Onder stond. J. Coorne."
Na de achttien verleijbrieven der Ambachten volgen in hetzelfde