Ill
op de eerste bladzijde vermeld staat: „Afgeschreven uit het eigen
handige handschrift van denzelven Here."
Dit blijkt een door De la Rue volkomen persklaar gemaakt
toevoegsel voor den derden druk van het Geletterd Zeeland te zijn.
Terstond rees de vraag, wie de afschrijver dezer bijvoegselen
geweest was, die tevens de opsteller van de rest der verzameling
moest zijn.
De bladen vertoonen drie onderling sterk verschillende hand
schriften, waarvan er twee naar inktkleur en lettervormen kennelijk
achttiende eeuwsch zijn, terwijl het derde slechts sporadisch
voorkomende duidelijke sporen van de eerste helft der negen
tiende eeuw vertoont.
Eenige jaren tevoren vond ik bij een Haagsch antiquariaat
onder een verzameling boeken naar mij later bleek afkomstig
uit het bezit der Zeeuwsche familie Philipse een bundel
notitiën in manuscript, getiteld„Aanteekeningen ran allerhande
nature, begonnen den eersten Augustus 1740", bevattende 137
genummerde en eenvormig beschreven pagina's, waarachter ge
voegd een twaalftal bladzijden met later handschrift.
De naam van den schrijver dier „Aanteekeningen" en van
dien der laatste bladzijden werd niet vermeld.
Bij het doorlezen stelde ik uit enkele mededeelingen onom-
stootelijk vast, dat deze bundel een verzameling aanteekeningen
was van den Griffier Mr. Pieter Boddaert Corneliszoon, den
bekenden dichter en mede-schrijver van de Tegenwoordige staat
van Zeeland" t)
Eeu vergelijking van het handschrift dezer aanteekeningen met
schriftstukken, van Mr. Pieter Boddaert afkomstig, toonde ook
aan, dat hij inderdaad de schrijver is geweest.
Wie de twaalf laatste bladzijden beschreven had, gelukte mij
toen echter niet te ontdekken.
De „Aanteekeningen" nu, gelegd naast de „Bijvoegsels op De
1) Deze belangwekkende bundel leverde de stof voor een verhandeling, gehouden
in de jaarvergadering van het Genootschap op 29 April 1931.