119
vervolgende de beschrijving van Zeeland. Amsterdam bij Tirion
1733 in 8°.
4. Jacobus Gavel. Van Fransche oorsprong, zoon van geringe,
docli eerlijke ouders, werd geboren te Middelburg. Aanvankelijk
voorbestemd om kleermaker te worden, ging hij over naar de
chirurgie, doch voelde zich tenslotte tot de letteren geroepen.
Geholpen door den Franschen predikant te Middelburg Abraham
Bilbant werd hij in 1733 aangesteld tot custos der Latijnsche
school aldaar onder den praeceptor J. N. Treitel. In vier jaren
doorliep hij de vijf klassen en ontving zes prijzen, waaronder
twee buitengewone. Bij het ontvangen van een gewonen prijs den
zevenden September 1735 en een buitengewonen in 1736 deed
hij zijne dankzegging in Grieksche verzen, die hij zelf had op
gesteld. Ondersteund door curatoren en vrienden ging hij in
Franeker studeeren, waar hij zeer de gunst verwierf van Tiberius
Hemsterhuis. Van Franeker begaf hij zich in 1739 naar Leiden,
waar hij o.m. in het licht gaf „Notae in Stephanum Byzantinum
de Urbicuis" (te vinden in Miscell. observ. critic, in autor. veter, et
recent, vol IV p. 219251 et Tom V p. 437468 et vol VII
p. 769-797.) Vandaar keerde hij eind 1740 naar Middelburg
terug, waar hij in 1741 werd benoemd tot Praeceptor der Latijnsche
school. Hij stierf in 1757 aldaar, gehuwd, doch zonder kinderen.
5. Wilhelmus Huijgens, geboren te Oost Capelle in 1713,
zoon van Pieter Huijgens Gecommiteerde wegens de breede Geerfden
van Walcheren.
Werd in 1738 proponent onder de classis Walcheren en in
dat jaar beroepen tot predikant te ürijschor. Op 20 Februari
1741 beroepen naar Rijswijk bij den Haag.
In dien tijd huwde hij Susanna Oatharina de Kuijser, dochter
van Mr. Hendrik de Kuijser, schepen en raad van Middelburg
en Anna Boursse.
Nog in de veertiger jaren werd hij beroepen te Middelburg
in de plaats van Hendrik de Frein. Hij stierf aldaar 21 September
1752, een dochtertje nalatende.