64 bepalen. Er blijkt enkel, dat in of langs het ambacht Nieuw- lande een water met den bewusten naam stroomde, doch waar, is onbekend. Met evenveel recht als Hollestelle er de scheiding tusschen Crabbendic en Nieuwlande mee betitelt, zou men zoo kunnen noemen het scheidende water tuschen Nieuwlande en Cruninghe, de tegenwoordige Kruiningsche vliet, waarvan, zooals wij hiervoor reeds meldden, de oude naam verloren is gegaan doch ook dit zou slechts een niet genoegzaam gefundeerde veronderstelling zijn. Dat de tegenwoordige Krabbendijksche of Waardsche vliet de oude Wrangha zou zijn, zooals Hollestelle meent, is vol doende te weerleggen. Uit de hierna volgende afdammings geschiedenis blijkt duidelijk, dat de Krabbendijksche vliet niet anders is dan een deel van de oude bedding der Hinkele, zooals ook de kaart van Beekman aangeeft. De meening van den laatste betreffende den ouden loop van de Wrangha, n.l. ten Noorden van Crabbendic, wint aan waarschijnlijkheid door den inhoud eener oorkonde van 14 April 1279 waarin graaf Floris V de uitwatering regelt van de landen van Crabbendic. Tot dien tijd toe had de waterloozing plaats gevonden in de Hinkele, doch daar dit niet meer afdoende was (de vermoedelijke reden daarvan zullen we verderop mededeelen), zou een uitwatering gezocht worden naar het Noorden, te beginnen met de Wrangha. Daaruit valt dus duidelijk op te maken, dat het laatstgenoemde water gezocht moet worden Noordelijk van Crabbendic. Deze oorkonde van 1279 werpt ook veel omver van de voorstelling van HollestelleBeekman betreffende de wateren vanaf de Wrangha tot de Scelt. Men oordeele „Deze water gang zal beginnen van de Wranga en vandaar vallen in de Moerlode, en van de Moerlode zich uitstrekken tot in het Harincvliet en vandaar verder in de Vonckenkene en van de Vonckenkene overgaan door Gravenhole tot aan Hukin- damme en vandaar zich uitstrekken door de Waterganc tot aan Nieuwerkerke en vandaar in Vornoedze en van Vor- 1) Obreen XLI.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1932 | | pagina 116