76
In een oorkonde van Mei 12691) kondigen Hugo en Wouter
van Cruninghe, Hugo Nicolaasz. van Wale, Nicolaas Kervink
van Wale, Pieter en Gillis van Scoudhe, Floris en Reinanus
van Eversweert aan, dat een watervloed de dijken van Valke-
nisse en V/aarde had gebroken en er groot gevaar bestond
voor een uitbreiding van de overstrooming ten Noorden van
de Hinkele, zoodat het land tot Ierseke zou worden geïnun
deerd. Valkenisse en Waarde zagen geen kans de dijken (en
hier zal vooral bedoeld zijn de dijk langs de Hinkele) afdoende
te herstellen, indien er geen tweede dam werd gelegd. Daarom
hadden genoemde heeren met de ambachten Valkenisse en
Waarde aan de abdij Ter Doest verzocht het reeds zoo lang
uitgestelde werk te willen uitvoeren. Na vele smeekbeden,
zegt de oorkonde, heeft de abdij hieraan gehoor gegeven.
Zoo zal dan het werk worden uitgevoerd door twee partijen;
eenerzijds de abdij Ter Doest en de heeren Hugo en Wouter
van Cruninghe. anderzijds de ambachtsgerechtigden van
Waarde en Valkenisse, te weten Witte en Arnoud zijn
broeder, Godfried, zoon van heer Willem van Staple, Willem
zijn broeder, Diederik Dankaertszoon van Waarde, vrouwe
Margriet, weduwe van heer Joh. van Waarde en Geertruida
haar dochter. Wij zien hieruit, dat Maire en Coveringhe zijn
uitgeschakeld, als geen belang hebbende bij het maken van
den tweeden dam.
Het scheidsgerecht, dat met de uitvoering der werkzaam
heden wordt belast, zal weder bestaan uit vijf personen,
n.l. Wouter van Cruninghe en broeder Johannis van Witfliet,
leekebroeder van Ter Doest, aangewezen door de abdij
Floris van Eversweert en Willem Berthon, vanwege de
ambachten Valkenisse en Waarde en Hugo van Cruninghe
door de vier genoemden gekozen tot hun hoofd.
De voorwaarden voor de afdamming van dit 2e stuk der
Hinkele leeren wij kennen uit de reeds vermelde oorkonde
1Obreen XVIII.