86
duiker in den Noordelijken Hinkeledijk haar water afvoerden
in den middelpolder (den Oud-Krabbendijkepolder) vandaar
zullen duikers in den middeldijk verbinding hebben gegeven
met de scipleten door de ambachten Valkenisse en Waarde,
die door sluizen sueerden op de Honte, maar ook zal een
sluis gemaakt zijn in den tweeden dam, aldus uitwatering
verschaffende op het restant van de Hinkele, dat nog in de
Honte uitmondde. We kunnen ons voorstellen, dat door de
sterke aanslibbing in de eerstvolgende jaren na de afdamming
van 1269, verdere waterloozing op de Hinkele onmogelijk was
geworden, waarvan de reeds vermelde oorkonde van 14 April
12791het bewijs levert. Daarin verklaart graaf Floris V
dan ook, dat Crabbendic voortaan een uitwatering zal hebben
naar het Noorden.
Het is duidelijk, dat een zoo sterke verlanding tot gevolg
moest hebben, dat spoedig kon worden overgegaan ook het
laatste deel van de Hinkele af te sluiten van de Honte. Helaas
ontbreken tot nu toe de oorkonden, waarin die afdamming
wordt behandeld, zoodat wij slechts met enkele schaarsche
en vage gegevens, voornl. te vinden in de Grafelijke Reke
ningen, moeten volstaan. In deze rekeningen komen verschil
lende posten voor, betrekking hebbende op de respectievelijk
in 1263, 1269 en later afgedamde deelen der Hinkele, onder
scheidenlijk aangeduid als de oude, de middel en de nieuwe
„polre in Hinkelin"2). Deze benamingen spreken voor zich
zelf de oude polder is het in 1263 afgesloten deel, dus
beoosten den Gaweegschen dam, dat in de oorkonde van
15 Maart 12883„Oesthincline" wordt genoemd; met den
middelpolder wordt bedoeld de afdamming van 1269, dus
tusschen Gaweegschen en Luchtenburgschen dam, dat op een
reeds genoemde kaart4) van 1700 als „West-Hinckelinge"
1) Obreen XLI.
2) Hamaker, Reken. Zeel., Dl. I, p. 211, 218, 234, 432, 433, 439.
Dl. II, p. 181.
3) De Fremery 251.
4) Inv. Kaarten Rijks-Arch. Zeel., no. 744.