87 wordt betiteld en de nieuwe polder kan dus niet anders zijn dan de tegenwoordige Oost-Inkelsche polder. De vraag is nu, wanneer dit laatste deel van de Hinkele is binnengedijkt. We meenen te kunnen aantoonen, dat dit zeer waarschijnlijk moet zijn geschied vóór het jaar 1318, vermoedelijk in 1317. De aanwijzingen daarvoor vinden we in de volgende posten der grafelijke rekeningen. Rekening van 13171319 i). „Item bi Lem Arnts.s. ende broeder Willem Vays wtgheleyt „om tlant van Hinkelen mede te diken, ende bi Alard „Andriess. 45 sc. 6 d. gr„ fa. 36 8 sc." Dezelfde rekening 2bevat onder het hoofd „In Zuitbeveland van rente van den jare van achtienen" „Godevaert van Scapel, Dankerd Dankerds.s., Heynekijn „Reijlofs.s. ende Jan Lems.s. van al mijns heren sgraven „Nuwelande in Hinkelen 400 Als met dit Nuwelande in Hinkelen de bedijking van het laatste stuk der Hinkele wordt bedoeld, (en wat zou het anders kunnen zijn?), dan achten wij het niet te gewaagd te veronderstellen, dat de voorlaatst genoemde post het tijdstip van de afdamming aangeeft. De benaming „Nuwelande in Hinkelen" treffen wij in de rekeningen slechts éénmaal aan, later is steeds sprake van „den nyewen" of „niewen polre". De grootte van de nieuwe bedijking wordt verschillend opgegeven. In 1330 3wordt vermeld „Item van den cense van den niewen polre van Hinkelin, die groot es behalve 6 m. praeter x/l 9uart, die Coppijn Scardemulen vri hadde tote sinen live ende desen Oechst belevede, 237 m. praeter 5]/^ r. 1) Hamaker, Dl. I, p. 148. 2) Hamaker, Dl. I, p. 114. 3) Hamaker, Dl. I, p. 218.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1932 | | pagina 143