t 102 onder beding, dat het zou worden teruggegeven indien het Genootschap werd ontbonden. En nog in November 1805 legateerde Mr. B. Nebbens van Kleverskerke 100 aan het Genootschap indien dit bij zijn overlijden nog zou bestaan. De twee jaren, voorzien in het verhuizingsbesluit van 18 Februari 1801, waren voorbij toen de bijeenkomst van. directeuren op den 23 Februari plaats had. Te Vlissingen woonde geen enkele directeur meer en nog slechts twee leden, zoodat men besloot te Middelburg te blijven en daar ook de Algemeene Vergadering te houden, alles natuurlijk weder bij provisie De Algemeene Vergadering van 1803 werd gehouden op den 5 October. De voorzitter betreurde in zijne openingsrede den „deerniswaardigen toestand van het weleer bloeijend en aangenaam Vlissingen" en herinnerde zich met smartelijk gevoel de gelukkige tijden, toen het geklank der wapenen daar niet gehoord werd en de letteroefeningen ook aldaar ondersteuning en bescherming vonden. „Onze harten zijn beklemd", gaat de Heer Lambrechtsen voort, „onze harssenen vervuld met zorgen en bekommernissen. Waar kan er lust en moed zijn om de hand te slaan aan letteroefeningen of bezigheden van smaak en vernuft Het vertrouwen alleen in Hoogeren Bijstand kan beletten, dat alle moed verloren wordt en daarmede alle hoop op redding. „Wij zullen in de treurige omstandigheden, waarin ons vaderland en bijzonder dit eiland door den oorlog gedompeld is, nog altijd in elkan ders leerzaam en vriendschappelijk verkeer en onderhoud troost en opbeuring vinden." En een jaar later, den 21 November 1804, hooren wij nog somberder klanken. De Fransche Keizer stelde aan de Repu bliek als bondgenoot in den oorlog de zwaarste eischen. „Waren onze harten", zegt de voorzitter, „in de jongste algemeene bijeenkomst benard wegens den opnieuw ontstoken oorlog, voorzagen wij deszelfs rampzaligen invloed op den ijver en werkzaamheid der letteroefenaren, hoe treurig, Mijne Heeren, zijn onze uitzigten bewaarheid en welk een donker

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1932 | | pagina 162