4
meen ontmoette hij in de stukken meer achter den titel van
sinjeur, hoe rijk zij soms ook waren.
Het verschil in graad en appreciatie komt bij het volgende
oud Walchersche volksversje niet onaardig uit:
In den beginne
Was het baas en baesinne.
Daarna was 't juvfrouw en sinjeur,
Toen kon 't er nog stilletjes deur,
Maar nou is het Mevrouw en Mijnheer,
En nu is er ook geen duvekater 1meer.
De heer P. D. de Vos te Zierikzee schreef op mijn verzoek
om inlichting, dat „sinjeur werd genoemd iemand, die ietwat
boven den burgerstand uitstak, of een of ander beroep uit
oefende, dat wat kunst vereischte, b.v. een horlogemaker,
een fijnschilder, een goud- en zilversmid" „monsieur" stond,
volgens hem hooger. Fransche schoolmeesters. voorname bur
gers werden in de spreektaal „monsieur" genoemd en met
dien titel aangesproken. Notarissen gebruikten al spoedig
„mijnheer" en „juffrouw" voor de comparanten voor kleine
burgerlieden „de eerzame, de eerbare". „Monsieur" was aan
vankelijk de titel van hooggeplaatsten in de 18e eeuw ook
van minder aanzienlijken. In die eeuw werd „sinjeur" hooger
geacht dan „monsieur". Van Lennep, zoo meldde mij drs.
P. J. Meertens, zegt ergens: „Men zeide (in de 18e eeuw)
„monsieur" tegen den zoodanige voor wien bovenstaande
benamingen (namelijk mijnheer en sinjeur) nog te verheven
waren". Langzamerhand daalde de waarde van „monsieur"
al meer en meer. In de gilderekeningen vond ik dat woord
in 1727 bij de zilversmeden alhier terug „Betaalt aan mons.
Paulus Arlebout (zilversmid) voor het leveren van twee zil
veren schotels de som van 29 pond". In de 19e eeuw was
„monsieur" slechts de titel van eenvoudige lieden uit den
arbeidersstand, voor landbouwers e.d. Ik herinner mij goed,
dat mijn vader op de enveloppen zijner rekeningen aan
1) Duvekater, een gebruikelijke gift bij kermis of nieuwjaar aan
dienstboden ook de naam voor een soort koek.