11 de oorzaak van, immers de wapenborden, die in de kerk werden opgehangen, droegen daartoe bij. Zelfs in het begin der 19e eeuw, begroef men nog in de kerk. Geen wonder, dat mijn vader daarbij het volgende opmerkt „Het is voor het overige een merkwaardige vooruitgang van den tijd, waarvan de roem aan deze (19e) eeuw toekomt, dat men, als hygiënische maatregel zoo in de nieuwe als in de andere kerken, de gewoonte deed ophouden, om de dooden aldaar te begraven, zoodat de, bij velen onzer welbekende „kerk- lucht", die zoo menigmaal bij ontsluiting van graven, door „lijklucht" werd teweeggebragt, heeft opgehouden te be staan1). Het spreekt van zelf dat men achter den lijkstoet medeging in het zwart gekleed en zwarte kousen dragende. Meestal waren er 12 dragers, hoogstens 16. Het was toen nog de tijd, waarin overdaad en praalvertooning hoogtij vierden. Maar het zou spoedig anders worden, de voort durende oorlogen met Frankrijk brachten een ommekeer in deze te weeg. In 1670 werd door het Middelburgsche stads bestuur een ordonnantie uitgegeven, waarbij het aan een ieder was verboden „huyzen of koetsen te behangen of bekleeden met rouw of baai"2). Mr. Pieter Duvelaer, no. 2 van de Leesrol, een zeer ver mogend man, was daar blijkbaar niet over gesticht, immers hij vroeg bij missive van 12 April 1681, of „haar Ed. Achtb. persisteerde bij haar resolutie van 22 Febr. 1670", om zich daar naar „te kunnen reguleeren ten reguarde van zijn schoonvader Joan le Sage, in zijn leven Burgemeester dezer stadt". Het stedelijk Bestuur antwoordde in bevestigenden zin en liet ten overvloede de resolutie nog eens publiceeren. In het volgende jaar sprak burgemeester Duvelaer reeds op geheel anderen toon3). 1De Gestichten en Openbare Gebouwen van Middelburg, door A. A. Fokker en J. C. de Man, II, De Openbare Gebouwen (Middel burg, 1857), p. 8. 2) Het gebruik van koetsen was echter in de 17e eeuw nog niet algemeen, eerst in de 18e zag men deze bij begrafenissen meer en meer in gebruik. 3) N. Bal Snijders, loc. cit., p. 15.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1932 | | pagina 61